zondag 18 juli 2010

Jezus Redt

Wat is er sinds de jaren zestig veranderd in de vrijheid van meningsuiting? Een man in Giessenburg zet Jezus redt op het dak. De gemeente vindt dat een 'buitensporigheid in het uiterlijk'. En krijgt daarin gelijk van de Raad van State.
Iedereen die in de tweede helft van de jaren zestig rechten is gaan studeren, moet ogenblikkelijk denken aan de 'cause célèbre' van de Pactolan toren naast de A1 bij Naarden. Daar prijkte de leus Nederland Ontwapent. Hier kreeg de eigenaar van de toren in hoogste instantie gelijk.

Dat er binnen de media geen historisch bewustzijn is, daar moeten we helaas maar mee leren leven. Maar dat kennelijk de Raad van State de afgelopen jaren zo ingrijpend is verjongd, dat het collectieve geheugen daar ernstig is aangetast, is zorgelijker. Op geen enkele plek wordt in het vonnis verwezen naar de zaak van Nederland Ontwapent. De wetgeving mag dan sindsdien zijn gewijzigd - zo kennen we een andere grondwet met daarin een andere formulering voor de vrijheid van meningsuiting - maar ik heb nergens gelezen dat de essentie ook is veranderd. De vrijheid van meningsuiting ging boven allerlei verordeningen over het landschapschoon. Heb ik wat gemist?

Even in kort bestek het proces over Nederland Ontwapent samengevat. De fabrikant van hoestpastilles Pactolan zet midden jaren zestig op zijn fabriekstoren Nederland Ontwapent. De fabriek staat langs de A1 ter hoogte van Naarden en valt daar dus op. We kennen nog een Koude oorlog en nog geen letterlijke vrijheid van meningsuiting. Dus de uitspraak is politiek gezien omstreden. Hoe die eraf te halen? De provincie Noord-Holland waagt een poging en verbiedt de leus op grond van de Verordening Landschapsschoon Noord-Holland. De fabrikant beroept zich op de grondwettelijke vrijheid van drukpers, waarbij burgers het recht hebben zonder voorafgaande toestemming van de overheid hun opvattingen te verspreiden. Maar ja, een toren is geen drukpers, vindt de provincie. Daar maakt de Hoge Raad in laatste instantie korte metten mee.
Blijkens de bewezenverklaring is ten deze sprake van een op een toren aangebracht opschrift, weliswaar in kapitale drukletters, maar kennelijk niet zijnde een gedrukt of geschreven stuk, doch dit maakt voor de beslissing van deze zaak reeds daarom geen verschil omdat voor toepassing van de regel dat het aanbrengen — in vorenbedoelde zin — van gedrukte of geschreven stukken niet in het algemeen mag worden verboden of van een voorafgaand verlof der overheid afhankelijk mag worden gesteld, het aanbrengen van een opschrift als het onderhavige — nu dit als middel van bekendmaking in het maatschappelijk verkeer dezelfde functie heeft als het aanbrengen van geschriften in eigenlijke zin — met het aanbrengen van gedrukte of geschreven stukken op één lijn moet worden gesteld. Art. 1 Verord. Landschapsschoon Noord-Holland mist derhalve verbindende kracht.
Dit is duidelijk een uitspraak in de geest van de wet en niet naar de letter van de wet. De nieuwe grondwet is qua formulering tegemoet gekomen aan de verandering van de wijze waarop meningen kunnen worden geopenbaard. Maar het Jezus Redt-vonnis van de Raad van State valt helemaal terug op de redeneertrant van de provincie Noord-Holland in de jaren zestig. Gezien de felle discussies die zich in de huidige tijd voordoen over de vrijheid van meningsuiting is dit onbegrijpelijk. Je mag wel een mening hebben, maar die niet van de daken schreeuwen. Wie bepaalt wanneer dat het geval is? Wie bepaalt wanneer iets proportioneel is?

Er zijn politieke partijen die vinden dat de vrijheid van meningsuiting absoluut is. Zover ga ik niet. Hij is niet bedoeld om de holocaust te ontkennen, of bevolkingsgroepen te beledigen of te vernederen. Maar dat is meer een moreel oordeel. Het is niet op de allereerste plaats aan de overheid hier corrigerend op te treden. Partijen die zich te kort gedaan voelen, kunnen zelf hun mond roeren. En zo nodig bij de rechter genoegdoening zien te halen.

Deze hele affaire heeft voor Robert de Long een bijkomend voordeel. Ik had hem al lange tijd niet meer op mijn netvlies. Maar nu heeft zijn song Jezus Redt me al enige tijd in zijn ban. De boer in Giessendam zou er goed aan doen de tekst nog eens op zich te laten inwerken. Robert Long motiveerde onder deze titel zijn afscheid van religie. Als meer mensen dezelfde associatie hebben als ik, kan zijn actie materieel gezien een averechts effect hebben. Maar aan zijn vrijheid van meningsuiting wil ik niet tornen.

Jeroen Sprenger

Jezus Redt!
Toen het Christendom op aarde kwam
En ieder mens het recht ontnam
Om zo te leven als hij dacht dat het goed was
En heel de aardkorst dik bevlekt met bloed was
Werd het meteen de hoogste tijd
Dat heidenen na zware strijd
Door legers door de kerk geleidt
Van hun cultuur werden bevrijdt

Dat hield men eeuwenlang in stand
Vol liefde werd de rechterhand
Van dieven, slaven, kinderen en vrouwen
Als zij een misstap deden, afgehouwen
Men zorgde voor een schuldcomplex
Wanneer je rondliep in iets geks
Of je ten buiten ging aan sex
Je stond al snel bekend als heks

Jezus redt, Jezus redt, alle mensen opgelet
Jezus redt, Jezus redt, enkel door het gebed

Soms wordt een land vol hongersnood
Bezocht door weer zo'n vrome kloot
Die steeds dezelfde oude kool komt stoven
En roept, vanuit zijn draagstoel blijft geloven
Die zegenend naar mensen zwaait
Voor ieder lijk zijn hoofd omdraait
Elk argument van tafel maait
En steeds opnieuw de mensen paait
Al jaren gaan er stemmen op
Voor pil en voor geboortestop
Maar Rome weigert steeds om te beperken
Dat zou de zedeloosheid maar versterken

Maar kijk, men is veranderd want
Rooms-katholiek en protestant
Begonnen toch hun grip wat te verliezen
Men moest toch wel een andere koers gaan kiezen
Elk recht wordt u nog steeds betwist
En sex blijft steeds de anti-christ
Hij die door zijn orgaan slechts pist
Heeft steeds voor duizenden beslist

Jezus redt, Jezus redt, alle mensen opgelet
Jezus redt, Jezus redt, enkel door het gebed
Men was geweldig in zijn sas
Want wat ontdekte men alras
Toen men nog eens de bijbel las
Dat Jezus ook een hippie was
De wereld kraakt aan alle kant
En grote delen staan in brand
Je zou dus zeggen, helpt het onheil weren
Het gehuichel moeten wij de rug toe keren
Maar niets daarvan, vergeet het maar
Het is Boedha hier, Jahova daar
Men draaft getuigend door elkaar
En heeft de oplossing al klaar

Jezus redt, Jezus redt, alle mensen opgelet
Jezus redt, Jezus redt, enkel door het gebed

Het is maar al te waar helaas
De paus, de kerstman, sinterklaas
Ze zijn al eeuwen lang de baas
En eeuwen lang al even dwaas

Jezus redt, Jezus redt, alle mensen uit de nood
Jezus redt Jezus redt Jezus uit de goot...

Robert Long

zaterdag 3 juli 2010

Verbouwingen zonder architect of plan

Gijs Herderscheê over wijzigingen sociale zekerheid


Top Poldermodel op Prinsjesdag 2009

Kort voor de verkiezingen heeft de Stichting van de Arbeid een compromis bereikt over de toekomst van de AOW. Daarmee lijken de sociale partners het initiatief in de sociale zekerheid weer naar zich toe hebben getrokken. In het licht van de verwachte ingrijpende bezuinigingen die elke nieuwe regeringscombinatie in petto heeft, is dat strategisch van belang. Volkskrant-journalist en al decennialang waarnemer van de arbeidsverhoudingen, Gijs Herderscheê, maakt in zijn boek “De Geldpomp” zichtbaar waar de sociale partners het in de afgelopen jaren hebben laten liggen. En biedt hen voldoende stof om onder de huidige omstandigheden de eigen rol van nieuwe impulsen te voorzien.

De ontwikkeling van de sociale zekerheid is een zoektocht naar de kwadratuur van de cirkel. Naast de weerbarstigheid van de arbeidssituaties, waarop het antwoord moet bieden, speelt ook de veelkleurigheid van de culturele verschillen in de samenleving een voorname rol. Afhankelijk van de tijdgeest trekken inzichten van liberale, christendemocratische of sociaaldemocratische snit iets meer van het laken naar zich toe. De sociale zekerheid is daardoor een lappendeken deken geworden. Het deel dat direct na de Tweede Wereldoorlog is opgebouwd kent wellicht nog het meest een herkenbaar patroon. Al kunnen vele deskundigen ook daarin haarfijn de inconsequenties aanwijzen, zoals neerlandici in de spellingregels. Maar de veranderingen die zijn nagestreefd en soms zijn aangebracht sinds het no-nonsense beleid van de kabinetten-Lubbers (1982-1994), kunnen – aldus Herderscheê – worden gekenschetst als ‘verbouwingen zonder architect of plan’. De lappendeken is er daardoor niet overzichtelijker op geworden. Hier dient zich een uitdaging aan voor de sociale partners en de vakbeweging.

Herderscheê, historicus van huis uit, neemt een lange aanloop voor hij toekomt aan zijn beschouwingen over de ingrepen in de sociale zekerheid sinds de jaren tachtig. Daardoor komt hij onder andere langs de liberaal Sam van Houten, van het bekende Kinderwetje. In de discussie met zijn partijgenoot Thorbecke, die niet zoveel ophad met staatsinvloed op de armenzorg , bepleit hij dat juist wel.

“Er zijn twee wegen om het vraagstuk op te lossen: de eerste is de door mij aanbevolen tussenkomst van de wetgever, de tweede de invloed van de werkmansverenigingen. De eerste weg acht ik verkieslijk, omdat de pogingen van de werkmansverenigingen gepaard gaan met industriële strijd tegen de werkgevers en het is plichtmatig deze waar het kan te voorkomen”.

Sociale zekerheid als weg naar sociale vrede, is een regelmatig terugkerend argument in de ontwikkeling ervan. Al kan de toonzetting in de verschillende tijdsgewrichten behoorlijk verschillen. Aalberse geeft in 1919 met zijn Arbeidswet een reactie op de revolutiepoging van Troelstra. Want stel je voor dat de SDAP-voorman na de mislukking alsnog de wind in de zeilen zou krijgen. Hij bepleit ‘harmonie, waarin tegenstellingen niet door stakingen worden beslecht, maar door onderhandeling’. In de polarisatie van de jaren zeventig haalt Ad Teulings zijn neus op voor het sociaal beleid binnen grote ondernemingen als Philips. Het zou er slechts op gericht zijn op het pareren van een mogelijke socialistische revolutie.

Bij Aalberse zijn werkgevers en werknemers niet langer ‘klassentegenstanders’, maar ‘sociale partners’. Hij brengt ze samen in de Hoge Raad van de Arbeid, waardoor er geleidelijk aan een netwerk ontstaat van werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers. Herderscheê: “Dat is de stijlbreuk met de liberale negentiende eeuw.” De grondslag voor het poldermodel is daarmee, in zijn ogen, gelegd. De Wet op de CAO (1927) en de Wet op het Algemeen Verbindend Verklaren van CAO’s (1937) kunnen in het verlengde hiervan worden geplaatst. De invloed van de vakbeweging reikt daardoor verder dan de verbetering van de arbeidsvoorwaarden van de eigen leden. De eerste wet bindt namelijk alle werknemers, georganiseerd of niet, binnen een bedrijf, de tweede een hele bedrijfstak, ongeacht of de werkgevers nu bij een werkgeversorganisatie waren aangesloten of niet. “Zo zijn de cao-wetten een voorbeeld van de inkapseling in het christelijk-liberale poldermodel, waardoor klassenstrijd wordt vermeden.”

Na de Tweede Wereldoorlog zet deze lijn zich voort. Met de Stichting van de Arbeid (1945) en de Sociaal-Economische Raad (SER, 1950) reiken invloed en verantwoordelijkheden van de sociale partners over een veel breder terrein dan de arbeidsvoorwaarden. Alle aspecten van het sociaaleconomisch beleid komen aan de orde. Ondanks de naoorlogse instelling van harmonie is daarover nog volop debat. Niet alleen over de kwaliteit van de regelingen – over de hoogte van de uitkering bijvoorbeeld – maar ook over het beheer van de regelingen. In dat laatste worden de traditionele verschillen tussen de bevolkingsgroepen zichtbaar. Protestants-christelijken gaan uit van het beginsel van soevereiniteit in eigen kring. Dat gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van het individu en laat de overheid niet of nauwelijks toe. De katholieken kennen het beginsel van subsidiariteit. Ook hier is het individu dominant, maar is er in een uiterste noodzaak een rol voor de overheid weggelegd. De liberalen willen daarentegen hoe dan ook een kleine overheid, de socialisten juist een zo groot mogelijke.

Als in 1901 de Ongevallenwet wordt ingevoerd, worden de verschillen in het beheer al zichtbaar. De overheid richt daarvoor de Rijksverzekeringsbank op. Vele werkgevers vinden de wet al te zeer getuigen van ongewenste overheidsbemoeienis, de uitvoering ook nog eens aan een overheidsinstelling toe vertrouwen, is voor hen helemaal een brug te ver. Zij richten daarom Centraal Beheer op. Bij de naoorlogse opbouw van de sociale zekerheid worden de verschillende inzichten in optima forma bepleit door de één en bestreden door de ander. De sociaaldemocraten – NVV en PvdA – staan eigenlijk alleen met hun pleidooi voor uitvoering bij de overheid. Alle andere partijen willen de uitvoering in eigen hand. Zij brengen immers ook de premies voor de regelingen op. Uiteindelijk komt er een gemengd beheer, neergelegd in de Organisatiewet Sociale Verzekeringen (OSV, 1953). Daarmee lijkt de kwadratuur van de cirkel wettelijk te zijn vastgelegd.

De weerbarstige praktijk en de verschillende inzichten met betrekking tot overheidsbemoeienis, ‘medebewind’ en ‘medebeheer’ zijn met de OSV niet verdwenen. Bovendien zijn de administratiekantoren die voor de uitvoering worden opgericht, zoals de bedrijfsverenigingen, al snel min of meer zelfstandige instituties. In weerwil van de werkgevers en werknemers in de besturen. Noch de individuele ondernemer, noch de individuele werknemer, ervaart het Gemeenschappelijk Administratie Kantoor (GAK), waaraan ongeveer 20 bedrijfsverenigingen hun uitvoering hebben toevertrouwd, Sociaal Fonds Bouwnijverheid (SFB) of de bedrijfsvereniging voor de Detailhandel en Ambachten (DETAM) als iets van henzelf. Herderscheê citeert Lodewijk de Waal, die spreekt van ‘fondsbestuurders’ en ‘bondsbestuurders’ binnen de vakbeweging. En een anonieme bondsbestuurder die in de familie- en kennissenkring maar liever zwijgt over zijn bestuursfunctie binnen een bedrijfsvereniging, want dan zou je wel eens het mikpunt kunnen worden van de kritiek op het functioneren ervan. Die kritiek richt zich niet uitsluitend op verkeerde berekeningen van uitkeringen, maar ook op ‘onbegrijpelijke’ of ‘rigide’ regelingen die geen rekening houden met de flexibiliteit die van ondernemers of werknemers in de praktijk wordt gevraagd.

De discussie over de sociale zekerheid is nooit verstomd. Maar de sociale partners weten lang al te grote ingrepen af te wenden. Dat leidt binnen de kring van de bestuurders sociale zekerheid tot een zeker gevoel van onaantastbaarheid. In de jaren tachtig slaat het tij echter om. Binnen de politiek winnen de stemmen aan kracht, die zich verzetten tegen het ‘corporatisme’, tegen het bestuur dat zich te weinig gelegen laat liggen aan nieuwe geluiden uit politiek en samenleving en vooral tegen het door werkgevers en werknemers opleggen van rekeningen aan de samenleving als geheel. Zonder dat zij zich daarvoor – zoals van politici wordt gevraagd – overtuigend weten te verantwoorden. In de beeldvorming beleeft het poldermodel onder Paars, onder minister-president en oud-FNV-voorzitter Wim Kok, zijn hoogtepunt. Van uit alle hoeken van de wereld wordt ernaar gekeken. Maar tegelijkertijd wordt de invloed op het beheer van de sociale zekerheid geminimaliseerd. Het draagvlak daarvoor is inmiddels zowel in werkgevers- als in vakbewegingskring zodanig geërodeerd, dat er nog slechts symbolisch verzet wordt aangetekend. Ook hier citeert Herderscheê De Waal met zijn opmerking: “We zijn voor minder naar het Malieveld gegaan.” Als het in 2004 echt om de inhoud van sociale regelingen gaat, heeft hij meer succes.

Herderscheê bedrijft in “De Geldpomp” journalistiek in boekvorm, met alle slordigheden, fixaties en popi-taalgebruik van dien. Wim Kok is niet 23 jaar NVV/FNV-voorzitter, maar 13 jaar (1972-1985). Hans Pont was nooit voorzitter van de ABVA/Kabo. Wat hebben de brilmonturen van de sociale zekerheids bobo’s met hun opvattingen te maken? Wat doet de ‘gelijkhebberige rap’ van Lodewijk de Waal ertoe? Daar moet de lezer doorheen kijken als hij de lessen voor de toekomst eruit wil halen. Want de veranderingen van de laatste 15 jaar in de sociale zekerheid hebben de overzichtelijkheid ervan niet bevorderd. De kritiek op het UWV is niet minder dan voorheen op het GAK. Het draagvlak is niet echt toegenomen. En hoe zit het met de kosten van de uitvoering? Die zouden beduidend minder worden. Herderscheê laat de lezer ernaar raden.

Het loonstrookje is door de sociale zekerheid een onnavolgbaar rijtje geworden van onbegrijpelijke afkortingen en niet na te rekenen bedragen. Dat heeft ook het draagvlak aangetast. De vakbeweging zou er goed aan doen in de debatten over de sociale zekerheid in de nieuwe kabinetsperiode niet alleen naar de inhoud te kijken, maar ook naar de vertaling ervan op het loonstrookje. Herderscheê zou het hebben kunnen zeggen. Want impliciet beschrijft hij een geschiedenis die – hoe belangrijk ook voor individuele werknemers en werkgevers – volstrekt over hun hoofden is heen gegaan. Sociale partners moeten in hun bijdragen aan de toekomst van de sociale zekerheid proberen die aan hen terug te geven. Door de salarisslip weer leesbaar te maken.

Jeroen Sprenger

Gijs Herderscheê, De Geldpomp, Hoe Nederland de miljarden verdeelt (en er af en toe wat weglekt), Uitgeverij Balans, Amsterdam 2010

Ab Menist, pragmatisch revolutionair

In de schaduw van Henk Sneevliet

In de crisisjaren voor de Tweede Wereldoorlog speelt een Amsterdamse metselaar een grote rol in de Rotterdamse arbeidersbeweging, Ab Menist. Hij is in gemeenteraad en provinciale staten actief voor de Revolutionaire Socialistische (Arbeiders) Partij, maar zijn grootste betekenis ontleent hij aan heel pragmatische hulp aan de Rotterdamse arbeiders. In de bezettingstijd duikt hij al snel onder en gaat samen met Sneevliet en enkele andere partijgenoten in het verzet. Hoewel reizend van onderduikadres naar onderduikadres wordt de groep verraden, opgepakt en uiteindelijk gezamenlijk op 13 april 1942 in Leusden gefusilleerd.

Het leven van Ab Menist is onlangs geboekstaafd door Dick de Winter. Meer nog dan een eerbetoon aan een strijdbare en moedige ‘revolutionair-socialistisch vakbondsleider, politicus en verzetsstrijder’ geeft zijn boek een goed inzicht in de vooroorlogse arbeidersbeweging links van de sociaaldemocratie (SDAP en NVV). Anno 2010, na de Tweede Kamerverkiezingen die een ongelooflijke versplintering laten zien van het politieke landschap, waarvan de oorzaak wordt gezocht bij de door de elites van de partijen in het politieke centrum ‘neglected white man’, wordt die revolutionair-socialistische arbeidersbeweging weer actueel. Niet zozeer vanwege zijn revolutionair-socialistische karakter, als wel vanwege het bestaan van een ‘klein, zeer actief stroompje in het socialistische landschap’, dat zich nationaal, noch internationaal volledig laat onderdrukken. Er blijven altijd mensen die het beslissingsrecht over hun eigen leven volledig willen overlaten aan ‘de leiding’, of die nu rechts of links is.

Ab Menist wordt in 1896 geboren in een niet-onbemiddeld Joods gezin, vader is bakker, in Amsterdam. Hij volgt een opleiding tot meubelmaker, werkt als diamantslijper en wordt, begin jaren twintig als de bouwnijverheid een enorme opleving kent, metselaar. Politiek heeft hij dan al wat scholing ondergaan via de Jongelieden Geheel Onthouders Bond (JGOB). Hij wordt geïnspireerd door het antimilitaristische standpunt, dat daarbinnen ten tijde van de Eerste Wereldoorlog wordt ontwikkeld. Dat leidt ertoe dat hij – hoewel al een jaar onder de wapenen – in 1917 alsnog dienstweigert. Hij wordt als gevolg daarvan veroordeeld tot een jaar gevangenis in Fort Spijkerboor in de Beemster. Oorlog en militarisme moeten – naar zijn mening – worden bestreden door ‘een persoonlijke daad’.

Het blijft voor Menist niet bij het dienstweigeren als zodanig, Hij is betrokken bij een solidariteitsstaking binnen het Fort en – onder het pseudoniem Maurik van Appenstein - bij de vervaardiging van een ondergronds krantje, ‘Het Daghet, Spijkerboors Nieuwsblad onder redactie van Freie Jugend’. Het krantje, dat slechts 2 maal verschijnt in een oplage van tien exemplaren, wordt met kroontjespen geschreven op het papier van de zakken die er moeten worden geplakt. Door het verblijf binnen Spijkerboor heeft hij zo enige redactionele ervaring opgedaan, die hem later goed van pas zou komen. Maar ook krijgt hij daar de kans, door tal van binnengesmokkelde boeken, een grondige studie te maken van het marxisme.

Als metselaar wordt hij lid van de bij het Nationaal Arbeids Secretariaat (NAS) aangesloten Bouwvakfederatie. Ook sluit hij zich aan bij de Communistische Partij Holland (CPH). Daarbinnen voelt hij zich al snel verwant met de inzichten van Henk Sneevliet, die zich steeds ongemakkelijker begint te voelen bij de groeiende invloed van ‘Moskou’ op de nationale communistische partijen. Die verwantschap groeit uit tot een jarenlange vriendschap, de gezinnen gaan zelfs samen op vakantie, die eindigt op de fusilladeplaats van Kamp Amersfoort. Binnen de politieke formaties waarin zij samenwerken is Sneevliet de theoreticus en visionair en Menist de pragmaticus.

Sneevliet heeft, als ze elkaar ontmoeten, al een grote internationale ervaring opgebouwd. In 1913 vertrekt hij voor enkele jaren naar Nederlands-Indië, waar hij zich inzet voor de onafhankelijkheid. Hij is onder meer betrokken bij de oprichting van een voorloper van de Indonesische communistische partij. Namens die partij komt hij in contact met de Komintern. Daarin valt hij zodanig op dat hij in 1921 – onder de naam Maring - wordt uitgezonden naar China om daar de Communistische Partij op poten te zetten. Hij scout daar Mao Zedong en zorgt ervoor dat de leiding in zijn handen wordt gelegd.
Als Sneevliet in 1924 terugkomt naar Nederland wordt hij gekozen tot voorzitter van het NAS. In diezelfde tijd – Lenin is net overleden – komt de Russische Communistische Partij meer en meer in de greep van Stalin. Die is ook voelbaar in de Komintern en heeft zijn uitstraling naar de nationale communistische organisaties. Sneevliet verzet zich daar als NAS-voorzitter tegen, gesteund door Menist, binnen de CPH en de Komintern. Hij wijst op de ‘specifiek Nederlandse omstandigheden’, op de meer dan 30-jarige traditie van het NAS als revolutionaire vakbond. Het vanuit Moskou opgedrongen geloofsartikel van ‘vakbondseenheid’, gaat daaraan - naar zijn mening - voorbij. “Het aanvaarden van deze tactiek zou tot grote verwarring en tot scheuring van het NAS leiden”. Voor het NAS zou dit het onaantrekkelijke vooruitzicht betekenen van een samengaan met het NVV, dat ze al jarenlang betitelen als ‘de grafkamers van de arbeidersbeweging’. En die het NAS, omgekeerd, had verketterd als een ‘staak-maar-raak-club’.

Als in 1927 blijkt dat de koers binnen de CPH definitief vanuit Moskou wordt beïnvloed, verlaten de NAS-ers dan ook onder leiding van Sneevliet en Menist de partij en richten zij de Revolutionair Socialistische Partij (RSP, vanaf 1935 Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij, RSAP) op. Menist, die in 1926 bezoldigd bestuurder is geworden van de Bouwvakfederatie in Rotterdam, wordt in 1931 voor de RSP verkozen in de gemeenteraad en de provinciale staten. Daarnaast is hij voorzitter van de Rotterdamse afdeling van de RSP, lid van het landelijk partijbestuur en secretaris van het Plaatselijk Arbeids Secretariaat (PAS).

Het uittreden uit de CPH, nu die onder Moskouse invloed komt, is consequent, als wordt beseft dat, in de ogen van het NAS, het NVV een verlengstuk is van de SDAP. De NVV-leiding probeert onvermoeibaar dat beeld te vermijden, maar dat laat onverlet dat vooraanstaande SDAP-ers in hun regentesk paternalisme de vakbeweging ondergeschikt achten aan de partij. De oproepen vanuit de SDAP na de mislukte stakingen van 1903 die uiteindelijk in 1905 leiden tot de oprichting van het NVV, zijn door het NAS niet beleefd als een afwijzen van anarchistische en antiparlementaire stromingen binnen het vakverbond, maar als een wens om een meer volgzame vakbeweging binnen haar invloedskring te hebben.

De verhoudingen tussen sociaaldemocraten, communisten en revolutionair-socialisten zijn geharnast, niet slechts in woorden. Menist ondervindt dat letterlijk aan den lijve. Op 18 november 1931 wordt hij door een knokploeg van de CPH vlak bij zijn huis opgewacht en in het donker onverhoeds met stoelpoten neergeknuppeld. Zijn tas wordt afgepakt en later in een tuintje teruggevonden. Menist zelf weet op handen en voeten thuis te komen.

De ideologische retoriek wordt door Menist vanaf 1936 heel duidelijk gecombineerd met zeer pragmatisch advieswerk en ondersteuning in de Algemene Werklozenbond (AWB). Daarmee kweekt Menist enorm veel goodwill onder de werklozen. Al verdwijnt het hogere doel – actieve deelname aan de arbeiderstrijd in het algemeen en werklozenstrijd in het bijzonder - niet uit het oog. Dat blijkt vooral uit het blad van de AWB, Recht voor Allen, waarvan Menist de redactie voert. De kennis van de – veelal schrijnende - situatie waarin de Rotterdamse werklozen verkeren, wordt verbonden met felle kritiek op het (a-)sociale beleid van overheid en ondernemers. Ook wordt er veel aandacht besteed aan fascisme, stalinisme en reformisme. Voor Menist bieden de kwesties die aan hem via de AWB worden voorgelegd belangrijke aanknopingspunten voor zijn raads- en statenwerk. Met de zo opgedane inzichten bestookt hij ook P.J. Oud, als hij in 1938 aantreedt als burgemeester van Rotterdam, na eerder minister van Financiën te zijn geweest in een kabinet-Colijn.
"Rotterdam is een proletarische stad. Dat proletariaat heeft uw aanpassingspolitiek als minister van Financiën, als een nodeloze kwelling beschouwd. Indien het waar is, dat gij naar Rotterdam zijt gekomen om orde op zaken te stellen, dan vindt gij in mij Uw felste bestrijder. Ik zal dan niet nalaten de Rotterdamse arbeidersklasse te mobiliseren tegen Uw beleid.”
Met de bezetting gaat Menist en de top van zijn partij direct ondergronds. Men noemt zich dan Marx-Lenin-Luxemburg Front (MLL-Front, ook wel Derde Front genoemd). Ab Menist – ‘De Roode’ - is daarin de drijvende kracht bij het organisatiewerk, zoals het rekruteren van nieuwe leden. Ook levert hij veel bijdragen voor het partijblad Spartacus. Het Front is een politieke organisatie. Het werk bestaat uit het verspreiden, plakken en kalken van informatie en propaganda maken. Er is een berichtendienst, er wordt koerierswerk gedaan. Op beperkte schaal maakt het persoonsbewijzen, valse papieren en bonkaarten. Er wordt niet gedaan aan directe spionage en sabotage. Nadat een bode van Spartacus is verraden, die onder hevige martelingen doorslaat, wordt de organisatie opgerold. De aanklacht tegen Menist betreft zijn activiteiten als organisatieleider en vervaardiger van Spartacus. “Als Jood en communist is Menist een gevaarlijke agitator, die fanatiek aan de marxistische en leninistische ideeën vasthoudt en als zogenaamde arbeidersleider werkzaam wilde zijn.”

De invloed van Menist’s NAS en RSAP zet zich in 1949 voort in het Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties (OVB). Het OVB splitst zich af van de Eenheids Vak Centrale (EVC), als die steeds sterker in het vaarwater van de CPN en Moskou terecht komt. Waarmee de geschiedenis van 1927 zich lijkt te herhalen. Opnieuw laten – àvant la lettre - ‘neglected men’ hun invloed gelden, want niet iedereen is gecharmeerd van koerswijzigingen die buiten de eigen gezichtskring worden bepaald. Naast deze les leert de geschiedenis van Ab Menist dat politieke idealen verbonden moeten worden met concreet advieswerk en ondersteuning in de praktijk van alle dag. De actualiteit daarvan is voor sommige stromingen in het politieke midden weer gebleken met de verkiezingen voor de Tweede Kamer.

Jeroen Sprenger

Dick de Winter, Ab Menist, revolutionair-socialistisch vakbondsleider, politicus en verzetsstrijder, Eburon Delft, 2010.