woensdag 16 september 2009

Fatsoensrakkerij


De laatste tijd heb ik steeds vaker de uitdrukking van Lucebert “Alles van waarde is weerloos” in gedachten. Erger me aan het gemak waarmee mensen hun eigen belang benadrukken en doelbewust de grenzen van hun vrijheden op zoeken. En zich daarbij niets aantrekken van ‘algemene waarheden als een koe’ en al helemaal niet van de vrijheden van een ander. Oog voor consequenties is er niet bij. Nog niet zo lang geleden zou ik cynisch hebben opgemerkt als een meisje van dertien van haar vader om de wereld mag zeilen, “moet kunnen”. Daarmee doe je malligheid sinds de jaren zeventig af. Maar nu neig ik naar steviger afkeurende opmerkingen. Met als gevolg dat ik me afvraag of ik al de leeftijd van Henri Knap heb bereikt, toen hij als Dagboekenier in Het Parool vaak klaagde over de hondenpoep. Rinus Ferdinandusse heeft dat vele jaren na hem in Vrij Nederland ook gedaan, Kees Tamboer en Lodewijk Brunt hebben jarenlang een rubriek mogen vullen in hetzelfde Parool waarin deze vorm van verloedering van de stad volop kleinburgerlijke aandacht kreeg en Max Pam richtte zijn pijlen op de kauwgom op straat. Waar is de ‘frei schwebende Intelligenz’ gebleven in deze grootstadsbewoners, dacht ik toen. Zijn jullie nu al vervallen tot de fatsoensrakkerij der ouderen, die we vroeger zo aardig wisten te hekelen? Maar nu?
Woensdag 9 juli kijk ik naar het NOS Journaal. Mirjam de Rijk van Natuur & Milieu lanceert met iemand anders de vleesbelasting. Nu ben ik een omnivoor met een accent op het carnivore, dus veel sympathie kan ik er niet voor opbrengen. Minister Gerda Verburg, blijkt uit het journaal-item, ook niet. En de aangesproken slager al helemaal niet. Dus ik heb niet veel te vrezen. Maar als het onderwerp bijna aan zijn einde is, komt er om een heel andere reden toch een gevoel van walging op. Eerst hoor ik het geluid van een hakbijl op een hakblok. Daarna zie ik het beeld. De slager hakt vrolijk los op de rapportjes waarin de vleesbelasting wordt bepleit. Kennelijk om op verzoek van de NOS-camera’s visueel te benadrukken dat er maar beter gehakt van gemaakt kan worden. Geen stijl, roep ik tegen mijn omgeving, het instituut Journaal gaat het gevecht aan met Geen Stijl / Powned door op dezelfde manier tekeer te gaan! Ik ben verbaasd, heb het idee dat niemand me begrijpt. Moet kunnen, zo lauw reageert de omgeving. Maar ziet niemand dan dat het Instituut NOS Journaal hierbij de bijl zet aan de wortels van de eigen gezaghebbendheid?
Iedereen in mijn professionele omgeving wist dat het kabinet met de zogenaamde embargoregeling rondom de Prinsjesdag-stukken voor zichzelf het slechtste scenario had gekozen. Op vrijdag wel – oké in bescheiden mate, maar toch – het parlement informeren en pas op dinsdagmiddag de media. Persvertegenwoordigers zouden dat als een signaal zien de jacht op de stukken te openen en dan vervolgens door berichtgeving en reacties van oppositie en onafhankelijke stuurlui aan de wal de toon gaan zetten. Waarna het kabinet een uphill battle moest gaan voeren tegen deze beeldvorming. “The proof of the pudding is in the eating”, moet het kabinet hebben gedacht. “Quod erat demonstrandum” stelden we allen vast op Prinsjesdag…
Als het gaat om het lekken van stukken dan ligt de dader altijd op het kerkhof. Maar dit jaar niet. Geen Stijl maakte een still van een plaatje uit RTL Nieuws waarin een van de documenten werd opgehouden en blowde het geheel in de stijl van Michelangelo Antonioni up tot zodanige proporties dat een PvdA-watermerk zichtbaar werd. Paul Tang moest voor de draad komen. Mooi werk, Geen Stijl. Hopelijk komt er zo een einde aan de verdere ontluistering van Prinsjesdag. Kan er weer gewoon worden gedaan. Want laat iedereen het verder wel uit zijn hoofd om ontijdig stukken te lekken. Of beter nog, worden stukken gewoon niet meer op voorhand verstrekt. Wacht iedereen maar op zijn beurt.
Maar wat moet ik nu met mijn opvattingen over Geen Stijl? Ruim baan geven, vanwege dit staaltje van ‘onthullingjournalistiek’? Ben er nog niet aan toe. Eén zwaluw maakt nog geen lente!

maandag 7 september 2009

Nietes welles over wie begon. Maar waarmee?

Tijdens mijn zoektocht, de afgelopen weken, naar de lotgevallen van mijn vader in de reeks concentratiekampen waar hij tijdens de oorlog terecht kwam werd nogal ongelukkig onderbroken door de ruzie tussen de Poolse president Kaczynski en de Russische premier Poetin. Bij de herdenking van “het begin” van de Tweede Wereldoorlog, de Duitse aanval op Danzig in 1939, vonden ze het nodig elkaar een aantal scherpe historische verwijten te maken. Kascynski memoreerde de Russische bijdrage aan dit begin en belichtte de door Rusland gepleegde moord op 20.000 Poolse officieren bij Katyn. Poetin koos er voor ernstige nuanceringen te plaatsen bij de rol van de Polen zelf. Vanuit mijn zoektocht heb ik daar toch wat kanttekeningen bij. Allereerst natuurlijk staatkundig, want Oostenrijk was al in 1938 geannexeerd, en naast het naar Poetins terechte oordeel immorele pakt tussen Hitler en Stalin waren er ook nogal wat laffe overeenkomsten gesloten tussen met name Engeland en Duitsland. Wellicht moet Chamberlain ook een rol worden toebedacht bij de discussie over de exacte bepaling van “ het begin”?

De ingang voor mijn nuancering is de nog steeds levende verontwaardiging van de Poolse president over de moord bij Katyn. Als misdaden tegen de menselijkheid meetellen dan is de oorlog natuurlijk veel eerder begonnen. En veel later geëindigd. Al snel na 1933 waren de concentratiekampen in Duitsland al druk in bedrijf. En zullen we maar voor waar aannemen dat de Russische misdaden tegen de menselijkheid ophielden in 1989? Literatuur en documentatie te over maar voor wie niet te veel schrikken wil en van infotainment houdt is er een van de mooiste boekjes die ik ken, “Kasteel Gripsholm” van Kurt Tucholsky. Voor het serieuzere werk: Vasili Grossman heeft in “Leven en lot” de Duitse en Russische gruweldaden meesterlijk in één boek samengebracht. En Polen? Pas in 1990, bij het aantreden van Lech Walesa als president, overhandigde president Kaczorowski van de Poolse regering in ballingschap de formele soevereiniteitspapieren. Zowel het beginpunt als het eind van de Tweede Wereldoorlog zijn moeilijk exact te bepalen. Het enige lichtpunt tijdens de herdenking van de het begin van de Tweede Wereldoorlog was de inbreng van Merkel, die ronduit zei dat Duitsland verantwoordelijk is geweest voor immense gruweldaden. Dat klopt. Maar uit mijn zoektocht, en ik denk uit ieders zoektocht, zeker nu via Google de documentatie voor het opscheppen ligt, komt naar voren dat er iets anders aan de hand is dat meer aandacht verdient dan een welles-nietes spelletje tussen twee staatshoofden te Warschau. In tegenstelling tot Duitsland hebben te veel landen de behoefte hun eigen bijdragen aan de immense gruweldaden te kleineren. En dan heb ik het niet over de kleine maar zeer actieve groep idioten die de Holocaust ontkennen maar over regeringen die het beeld van de gruweldaden, ook aan de hand van quasi-serieus onderzoek, proberen bij te kleuren. Het positieve deel is bekend. Het Poolse leger bijvoorbeeld is goed te vergelijken met de voetballer Dirk Kuyt. Je moet hem twee keer voorbij voor je hem voorbij bent en dan staat hij voor je neus. Het Poolse leger is nooit verslagen maar via Roemenië uitgeweken naar Rusland en Frankrijk en heeft aan beide zijden van het front hard meegevochten. Mijn vader, op zijn onderduikadres te Oude Pekela, werd bevrijd door de Polen. Die tegelijkertijd hun vlag hingen in Berlijn, naast die van de Sovjet-Unie. Minder bekend is dat na de oorlog door de Sovjet-Unie korte metten met ze is gemaakt. De gruwelijkheden waren nog niet voorbij. Nog minder bekend is het enthousiasme waarmee in Polen en door Polen werd bijgedragen aan de vernietiging van allen die links of joods of menselijk waren. Tijdens hun herdenking hadden Polen en Rusland hun eigen geschiedenis verkleurd.

Salaspils, winter 1942. Kijk, rechts, dat is pa!


Vrouw en kind: wie is begonnen is minder belangrijk
(Duits Zivilkamp in Oekraïne)

Letten en joodse Letten in 1941, een week na de Duitse inval.

Het blijkt een Europees-brede liefhebberij. Tijdens mijn zoektocht naar de lotgevallen van mijn vader, terechtgekomen in het kamp Salaspils, even buiten Riga, heb ik me moeten behelpen met verslagen van ooggetuigen en onomstreden foto’s omdat de officiële geschiedschrijvers elkaar tegenspraken. Zijn daar nou 112.000 of 2000 mensen vermoord? Goed voor een discussie tussen Kascynski en Poetin. Niet voor u en ik. Uit de verslagen van overlevenden komt het beeld naar voren van ongehoorde brute gruwelijkheid die nu nog nauwelijks voor te stellen is. De meeste joden en communisten rond Riga waren al door hun eigen landgenoten beroofd, verkracht, doodgeknuppeld, in brand gestoken, levend begraven of in de bossen doodgeschoten voordat de Duitsers in staat waren de laatste restjes systematisch naar de andere wereld te helpen. In Letland is voor de moordenaars net een standbeeld opgericht: verzetstrijders waren het. Niet de staatkundige gegevens en de officiëel verkleurde oorlog maar het gemak waarmee te veel mensen te makkelijk veranderen in wolven zou moeten worden herdacht. Met als lichtpuntje dat in alle overleveringen toch telkens weer één of twee vermeende moordenaars voorkomen die dat niet bleken te zijn en een hand uitstaken toen de nood het hoogst was. Zo werden Pesia Frankel Zaltsman en haar doodzieke vader door een Reichsduitser gered uit de synagoge die in brand gestoken was nadat er 600 joden in waren opgesloten, en zo werd mijn vader gered door een Duitse bakkersvrouw toen hij tijdens het Engelse bombardement op Hamburg gearresteerd dreigde te worden nadat hij de straat was opgevlucht omdat zijn schuilplaats brandend in elkaar stortte. Wat ik eigenlijk bedoel is dat het moderne Europa meer recht heeft op een waarheidscommissie en een gedegen onderzoek naar menselijkheid dan aan staatslieden die elkaar vliegen afvangen waar bloed aan zit.

dinsdag 1 september 2009

De Revisor

Café De Zwart is voor mij al lang niet meer het centrum van de wereld. Dat was 35, 40 jaar geleden anders. Na een hele dag in de UB te hebben gestudeerd, moest je als door een magneet aangetrokken naar het Spui. Bijeenkomsten in de Aula, universiteitsraadsvergaderingen, altijd was er een nazit in De Zwart. Gelukkig mocht ik een jaartje in Londen studeren. Gelukkig kreeg ik daarna werk in Woerden. Anders zou het voor mij nu nog het centrum van de wereld zijn geweest. Zoals voor die velen die ik daar altijd tref als ik weer eens in de buurt van het Spui ben. Ik weet niet of ik daar gelukkig van zou zijn geworden.

Sinds ruim een jaar is De Zwart anders. Er wordt Grolsch geschonken! Dat is het bier waar ik thuis mee groot ben geworden. De Zwart mag dan al decennialang het beste café van de wereld zijn, maar nu pas wordt er het beste bier geschonken. Toen ik dat voor het eerst constateerde, was Laurens Slot net overleden. Zou deze Tukker der Tukkers er nog van hebben genoten, vroeg ik me af. Laurens was er altijd, als ik weer eens langs kwam. Wie er bijna ook altijd was, was Anthony Mertens. Vaak in het middelpunt van de literaire kring, Adri van der Heijden, Allard Schröder, Elsbeth Etty. Ons contact beperkte zich hoofdzakelijk tot het elkaar gedag zeggen. Op die ene keer na, dat ik hem thuis heb gebracht. We woonden allebei in Amsterdam Zuidoost.
Ooit was ons contact wat intensiever. Ik ken Tony van Akhnaton, waar we samen in 1968 aan kwamen. Hij ging Neerlandistiek studeren, ik politicologie. Weet niet meer of we elkaar toen al in De Zwart tegenkwamen, maar het zou goed kunnen. Zeker is dat het geval begin jaren zeventig. Ik werkte vanaf 1971 bij Folia Civitatis. Op enig moment solliciteert Tony daar ook. Ik ben degene die hem het goede nieuws mag brengen dat hij is aangenomen. Het staat me bij dat hij toen op de Overtoom woonde. Met enkele glazen bier hebben we zijn benoeming bekrachtigd. (In die tijd werkte ook Henk Kersting bij Folia, als redactiemedewerker, die later als ‘advocaat van de hanen’ optreedt in het werk van A.F.Th. van der Heijden; bestaat toeval?)
Samen beschrijven we voor Folia het ontluiken van het oratorisch talent van toenmalig ASVA-voorzitter Constant Vecht, na een demonstratie in het kader van O’71 die in de Aula wordt afgesloten. Even later werken we samen aan het bijzondere nummer van Folia ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan, waar ik de eindredactie van had. Op de door hem geschreven brief die ik in bij Harry Mulisch in de bus heb gestopt kwam geen respons. Met Jacq Firmin Vogelaar krijgt hij wel contact. Wist hij toen al dat hij ooit op zijn werk wilde promoveren? Hugo Brandt Corstius, lid van Folia’s redactieraad, vindt het hele nummer in de nabespreking mooi, maar van dat artikel is hij niet echt stuk.

Zoals iedere Folia-redacteur wijdt Tony zich na anderhalf, twee jaar weer volop aan de studie. Vanaf dan kom ik hem alleen nog maar met horten en stoten in De Zwart tegen. De laatste keer dat ik hem sprak is echter in café Schiller. Hij is daar bij een boek presentatie, ik bij een afscheid van een collega. Hij is dan net hersteld van een herseninfarct en druk bezig met Zwaluwziek. We raken even aan de praat. Hij belooft me een uitnodiging voor de presentatie van zijn boek. Maar die blijft uit. Koop daarom het boek zelf maar, bij de boekwinkel in de Amsterdamse Poort. Er wordt veel naar gevraagd, zegt de eigenaar van de zaak. Ja, zeg ik, een buurtgenoot, he…
Zwaluwziek is voor mij een aansprekend boek. Al lezende komen er associaties, combinaties en verbanden met mijn eigen hang-ups. Tony schrijft over zijn voorliefde voor PSV, over zijn eigen radioverslagen van wedstrijden van PSV en van Holland-België. Kort ervoor heb ik dan net gelezen ‘Tonnie van der Linden, 75 jaar’ en ‘DOS 1958, het wonder van Utrecht’. Daarin komen natuurlijk ook Coen Dillen, Roel Wiersma en Trevor Ford voor. Vroeg me wel af, Coen Dillen in het Nederlands elftal? Dat lijkt me een romantische vertekening van Tony.

Van Bernlef heb ik niet veel gelezen, maar toevallig wel ‘De onzichtbare jongen’, dat in Zwaluwziek nadrukkelijk wordt aangehaald. De vermenging van werkelijkheid en verbeelding was daarin zodanig geniaal, dat ik het niet kon laten om op internet op te zoeken of er inderdaad een Wouter van Bakel heeft meegedaan aan de Olympische Spelen van 1952 en daar jammerlijk zou hebben gefaald. Van Tony's vriend en ‘stadsdichter’ Robert Anker heb ik eveneens weinig gelezen, maar toch heb ik het idee dat ik hem ken. Zijn schoonmoeder woont namelijk bij me in de straat. Overigens een vrouw die een belangrijk deel van de mediterrane contemporaine geschiedenis in haar persoonlijke geschiedenis met zich draagt. In mijn straat wonen vanaf de bouw (1982) twee Joegoslavische gezinnen. Tien jaar later waren dat twee Kroatische gezinnen… Enkele jaren geleden zat ik op een verjaardagsfeestje naast haar. Toen vertelde ze me dat ze voor de oorlog in Rijeka was geboren; Rijeka, dat toen nog Italiaans was! Met haar eigen familie spreekt ze Italiaans, met haar schoonfamilie Kroatisch en met haar (klein)kinderen (en buren) Nederlands.

Ik schrijf Tony over mijn indrukken. Er komt geen reactie. Enige tijd later lees ik dat hij is overleden. Eind augustus lees ik dat het laatste nummer van De Revisor aan Anthony Mertens is gewijd. De boekhandels in Amsterdam Zuidoost hebben het niet. Ook bij de meest prestigieuze boekhandel in Den Haag is het niet verkrijgbaar. Eerst ben ik teleurgesteld. Later denk ik, och wat maakt het uit. Ik koester mijn eigen herinneringen. In café De Zwart, met Grolsch, aan Laurens Slot en Anthony Mertens.

Jeroen Sprenger
(1 september 2009)