zondag 25 oktober 2009

De nieuwe architectuur is een bron van problemen

Bij de zoveelste ramkraak op het Lambertus Zijlplein in Amsterdam-West (buit drie pakjes sigaretten) ontstond meteen weer een locale de discussie over karakter en landsaard van de daders. Een treurige discussie waar we niet aan mee willen doen en als alternatief krijg ik de neiging naar iets anders te kijken: de architectuur van de arbeiderswijken. Hoe komt het dat juist op een terrein waarin Nederland wereldwijd naam heeft gemaakt zoveel fout is gegaan? Wat is er mooier dan de Diamantbuurt in Amsterdam of de woningcorporatie aan de Zaanstraat met het wereldberoemde postkantoortje dat nu een museum is geworden? Beiden gebouwd door Michel de Klerk, die ook het Scheepvaarthuis in Amsterdam heeft ontworpen. Hoe komt het dat Nieuw-West in Amsterdam zo’n slechte naam heeft terwijl het toch bedacht en gebouwd is door wereldberoemde mensen als Van Eesteren, Dudok en Bakema? En hoe komt het dat Lelystad en Almere nooit wat zullen worden terwijl Rem Koolhaas er zijn grande signature onder heeft gezet? Ergens is iets fout gegaan. Uiteraard zonder dat het de bedoeling was. Wie de foto’s nog kent van de arbeiderswoningen aan het begin van de twintigste eeuw kan zich voorstellen dat iedereen blij opsprong bij de pogingen daar verbetering in te brengen.







Kelderwoningen in Amsterdam


Arbeiders hadden recht op ruimte, rust en lucht. De beste architecten werkten samen ter verheffing van de arbeidersklasse. De eerste arbeidersparadijzen in Amsterdam Noord werden luid toegejuicht. Michel de Klerk ging nog verder: zijn Amsterdamse school toont in al haar glorie het vakmanschap van de arbeiders zelf.


                    Het Schip van architect De Klerk in Amsterdam, arbeidersparadijs en arbeiderstrots

Nu nog komen Japanners, Amerikanen en Australische fans en studenten zijn werk bezoeken. En wie het boekje Op de golven van de stad (uitgeverij museum Het Schip, drie fietsroutes) aanschaft weet weer waarom. Maar waar en wanneer is het misgegaan? Michel de Klerk zelf gaf een eerste antwoord. Kort na de realisatie van de Diamantbuurt pleegde hij zelfmoord, heel teleurgesteld in wat we nu ook weer kennen: de voortdurende bezuinigingsdruk op mooie ideeën. Zijn gevels zijn weergaloos, de huizen van binnen te kaal, te donker en te klein. Om dezelfde reden was geen van de architecten die Nieuw West in Amsterdam hebben gebouwd tevreden met het resultaat. Te karig qua uitvoering. Maar intussen was er wel nog iets anders gebeurd. Waar De Klerk er tenminste in slaagde het vakmanschap van de bouwvakkers ten volle te benutten waren zijn opvolgers gegrepen door het nieuwe bouwen en het functionalisme. Vanuit de meest goede bedoelingen streefden ze naar industriële bouw en de scheiding van wonen en werken. Sindsdien zijn arbeidersflats geen toonbeeld van vakmanschap maar, ontdaan van elke smeuïgheid, toonbeelden van functionele eentonigheid. Wereldwijd is het Seagramgebouw van Mies van der Rohe het voorbeeld.


Het beroemdste en vroegste voorbeeld van zakelijk en functioneel bouwen: het PANAM/Seagramgebouw van Mies von der Rohe

Rust, groen, beton en goedkoop. De paradox is dat juist daar het probleem zit. Binnen de ring van Amsterdam zijn er aan het eind van elke straat wel een aantal cafés, restaurants, winkels en bedrijven. Daarbuiten is vooral rust gepland. En dat is nu precies wat een stad niet hebben moet. In de functioneel bedachte buitenwijken vertrekt ‘s ochtends iedereen die werk heeft en de rest verveelt zich te pletter. De hangjongeren zijn niet het gevolg van karakter of landsaard maar van de architectonische structuur van hun wijk. In heel nieuw-west zijn er drie winkelscentra en de rest is wonen. Oorverdovend saai wonen. Wie niet werkt die hangt. Ooit wel eens gelet op de aantrekkelijkheid van die hangplekken? Die is er niet. Het probleem zit in de wijk zelf en niet zonder meer in haar bewoners. Het huidig streven in Amsterdam naar verdichting in de buitenwijken en zelfs binnen de ring brengt, als werk, plezier en wonen niet opnieuw gemengd worden, meer problemen met zich mee dan het oplost. Ijburg is nu al een een beetje griezelig aan het worden. Het lijkt me dat de uitvinding van het flatgebouw de bron is van veel ellende. Le Corbusier, de feitelijke uitvinder, was nog van mening dat de begane grond onder een flatgebouw niet bebouwd moest worden. Zijn flats stonden op pootjes. De grond en de straat zijn in zijn visie eigendom van de mensen. Onder de stenen ruimten moest er sociale ruimte zijn. Uiteraard zijn die pootjes later wegbezuingd. Dat scheelt weer woningen. En weg was de sociale ruimte. In flats worden de mensen te dicht op elkaar geklonterd terwijl de buitenruimte zijn sociale functie en sociale controle kwijt is. Hangen is het antwoord. Uiteraard zijn we nu maar al te bekend met dat fenomeen, maar de oplossing ervoor is desastreus en zal de problemen nog vergroten. In vrijwel alle nieuwe binnensteedse Vinexwijken wordt lager gebouwd maar krijgen alle huizen extra ommuring in steen of ijzer. Sommige vinexwijkjes worden zelfs expliciet als fort gebouwd. De sociale ruimte wordt niet opnieuw ingenomen. Integendeel, de bewoners worden door extra muren tegen de buitenruimte beschermd. In Amsterdam is Vrijburcht daarvan het meest bejubelde voorbeeld.


Vrijburcht in Amsterdam: sociaal, met hekken en muren er om heen.

In essentie is Vrijburcht een uniek sociaal project van tegen de honderd woningen, met een gedeelde binnentuin, een theater, gezamenlijke logeerkamers voor gasten, een eigen café, restaurant en wat niet al. Maar wel met muren en hekken volstrekt afgesloten van de buitenwereld. Dat idee van architect De Haan, die er zelf blij is gaan wonen, vindt steeds meer navolging. In de door groen afgesloten miniwijkjes in Lelystad en Almere, in de letterlijk met hoge muren omgeven vinex-wijken tussen Den Haag en Amsterdam, in de nieuwbouw in Nieuw West. De privé-ruimte wordt steeds beter, de buitenruimte wordt aan zijn lot overgelaten. Of anders gezegd: sociaal tot aan de voordeur. Asocialer dan ooit daar buiten. Niet de landsaard maar het gebrek aan sociaal denken binnen de architectuur wordt ons grootste probleem.

zondag 11 oktober 2009

Schotten in het denken over arbeid

In mijn dagelijks leven houd ik me bezig met mens en werk. Ziekteverzuim, motivatie, werkdruk, organisatieadvies: u vraagt en wij draaien. Maar periodiek zet ik de boel even stil. Zo af en toe ga ik een dag of wat achter de computer zitten om te kijken waar mijn collega’s mee bezig zijn. Zo blijf je bij. De centrale vraag is dan: waar denken ze dat we arbeid in ons land heen gaan (of zouden kunnen of moeten gaan)? Wat zijn hun ervaringen? En waar denken en schrijven ze over? Typisch een vakantiewerkje. Maar wel nodig, want anders hol je alleen maar achter jezelf en de trend in je eigen bedrijven aan.

Deze keer had ik geluk. Bij diverse vaktijdschriften vonden de redacties het nodig om overzichten te plaatsen van 25 jaar managementtheorie, 25 jaar arbeidspsychologie en 25 jaar arbeidssociologie.

In de eerste plaats valt op hoe welwillend we in Nederland staan tegenover arbeid. En niet alleen daar. Vanuit een zg Rijnlandsmodel zijn Nederland, Duitsland en Zweden geïnteresseerd in wat mensen beweegt. En wat hen tegenzit en hoe dat te verhelpen is. Wist u dat in Zweden in de arbeidspsychologie meer dan 50 procent van de artikelen over stress gaat? Heel interessant en nuttig, maar….er zijn toch wel wat meer onderwerpen van belang.

Dat valt meteen op als je kijkt naar het overzicht van de thema’s die in Engelse en Amerikaanse literatuur wordt behandeld. In die landen overheerst het zg Anglicaanse model wat resulteert in vooral veel artikelen over de thema’s leiderschap en selectie van personeel. Heel zwart-wit gezegd: bij ons gaat de belangstelling uit naar wie het werk doet en daar lijkt de baas de baas en wie diens spoor niet volgt is niet langer welkom dan wel wordt niet eens aangenomen. Bij de Rijnlanders staan vakmanschap, innovatie, samenwerking en lange termijn centraal, bij de Engelandvaarders is de markt de plek waarin op korte termijn winst, status en bonussen te behalen zijn voor topleiders. Veel van onze huidige problemen zijn te herleiden op de triomfantelijke intocht van het Anglicaanse model in onze contreien. Uiteraard is het u en mij bekend dat die anglicaanse visie geleid heeft tot de kredietcrisis. Een goede stelling kan zijn dat het ook heeft geleid tot de teloorgang van de PvdA en de opkomst van ontevredenheid bij werknemers. Maar dat wist u al en in elk geval heb ik dat u al eens gemeld. Maak je een kwadrant van enerzijds de twee bestaande groepen werknemers, de leunende werknemers en de berekenende jobhoppers, en anderzijds, de Rijnlandse en Anglicaanse werkgevers, dan is het ook duidelijk dat we nog veel ongenoegen zullen beleven in dit land. Elk van deze vier groepen kan niet overweg met twee van de andere groepen. Dat de Nederlandse werknemer ontevreden is (gemaakt) is bekend. Maar de strijd tussen deze twee modellen is ook slecht voor de werkgevers. Enkele weken geleden werd bijvoorbeeld bekend dat 40% van de grote bedrijven wel eens managers heeft moeten ontslaan omdat die alleen voor eigen gewin bezig waren en zich weinig gelegen lieten aan zowel de werknemers als het bedrijf waar ze voor werkten. Ook de twee groepen bedrijven kunnen niet met elkaar overweg. Zo zijn de brave bedrijven PCM en de Hema opgegeten en kaalgevreten door Anglicaanse collega’s.

Maar ik was nog niet uitgelezen in de vakbladen. Ook binnen ons Rijnlandje blijken we elkaar niet te begrijpen. Voor zover de arbeidssociologische en arbeidspsychologische onderzoeksresultaten in de managementbladen terecht komen worden deze vrijwel uitsluitend op hun bedrijfskundige effecten beoordeeld. En andersom komen in de sociale vaktijdschriften de bedrijfskundige argumenten in het geheel niet aan de orde. Wetenschap en bedrijfsleven leven in hun eigen wereldje en hanteren andere criteria. De betekenis van het woord “bedrijfsleven” moet daarbij nog eens worden gehalveerd: over ondernemingsraden en zeggenschap in relatie met werk wordt al tien jaar nauwelijks nog geschreven.

En zelfs het woord “geschreven” moet beperkt worden uitgelegd. Het betekent bijvoorbeeld niet dat wat geschreven wordt ook wordt gelezen. Het aantal politici en werkgeversvertegenwoordigers dat zich bezig houdt met werk is nog geen kwart van dat van tien jaar geleden. Zo ontbreekt in de discussie over de pensioengerechtigde leeftijd niet de kennis dat de mensen 10 jaar langer leven maar wel dat ze maar anderhalf jaar langer gezond zijn. De werkgevers lijken te sturen op de komt van de rollatorwerknemer. Stellen ze daar geen prijs op dan wordt alleen de AOW vervangen door de WW. Evenzo ontbreekt de kennis dat nog steeds 25% van de mannen voor zijn vijfenzestigste overlijdt. Een direct gevolg van het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd is daarom een forse toename van oudere alleenstaande vrouwen in de bijstand.

Vincent Vrooland

zondag 4 oktober 2009

Karaktermoord is in

Er schijnt iets met Ab Osterhaus te zijn. Ik weet niet wat - iets met aandelen, met een BV’tje? - maar waarschijnlijk heeft hij zakelijk belang bij zijn griepadviezen. Er schijnt iets met Gerd Leers te zijn. Weet niet precies wat – iets met een tweede huisje in Bulgarije? – maar aan de schone handen van deze integere bestuurder zitten waarschijnlijk toch wel wat smetjes. Er schijnt iets met Willem-Alexander te zijn. Weet niet precies wat – iets met een strandhuisje in Mozambique? – maar moet die nu onze nieuwe koning worden? De kranten staan er vol van, wat zeg ik, alle media berichten erover. Er moet toch wel iets aan de hand zijn. Want waar rook is, is vuur!

Er waart een golf van karaktermoorden over ons land. Nog voor er deugdelijk onderzoek is gedaan, zijn de oordelen al geveld. En als het aan velen ligt, de vonnissen al voltrokken. Want laten we wel wezen, Barbertje zal hangen. Zoals eerder geruchtenvorming zelfs dat verhaal van Multatuli slechts verkracht heeft weten over te brengen.

GERECHTSDIENAAR.
Mynheer de rechter, daar is de man die Barbertje vermoord heeft.
RECHTER.
Die man moet hangen. Hoe heeft hy dat aangelegd?
GERECHTSDIENAAR.
Hy heeft haar in kleine stukjes gesneden, en ingezouten.
RECHTER.
Daaraan heeft hy zeer verkeerd gedaan. Hy moet hangen.
LOTHARIO.
Rechter, ik heb Barbertje niet vermoord! Ik heb haar gevoed en gekleed en verzorgd. Er zyn getuigen die verklaren zullen dat ik 'n goed mensch ben, en geen moordenaar.
RECHTER.
Man, ge moet hangen! Ge verzwaart uw misdaad door eigenwaan. Het past niet aan iemand die... van iets beschuldigd is, zich voor 'n goed mensch te houden.
LOTHARIO.
Maar, rechter, er zyn getuigen die het zullen bevestigen. En daar ik nu beschuldigd ben van moord...
RECHTER.
Ge moet hangen! Ge hebt Barbertje stukgesneden, ingezouten, en zyt ingenomen met uzelf... drie kapitale delikten! Wie zyt ge, vrouwtje?
VROUWTJE.
Ik ben Barbertje.
LOTHARIO.
Goddank! Rechter, ge ziet dat ik haar niet vermoord heb!
RECHTER.
Hm... ja...zoo! Maar het inzouten?
BARBERTJE.
Neen, rechter, hy heeft me niet ingezouten. Hy heeft my integendeel veel goeds gedaan. Hy is 'n edel mensch!
LOTHARIO.
Ge hoort het, rechter, ze zegt dat ik 'n goed mensch ben.
RECHTER.
Hm... het derde punt blyft dus bestaan. Gerechtsdienaar, voer dien man weg, hy moet hangen. Hy is schuldig aan eigenwaan. Griffier, citeer in de praemissen de jurisprudentie van Lessing's patriarch.

Karaktermoord is niet nieuw. Ik waag me niet aan een historische verhandeling. Want dan kan ik beginnen bij alle religies, die hun gelovigen het juiste pad alleen wisten te wijzen door te dreigen met de hel en verdoemenis waaraan heidenen en afvalligen ten slachtoffer zouden vallen. Roep daarom slechts in herinnering Wouter Buikhuizen die door Piet Grijs flink in de vuile wind is geplaatst. Criminaliteit mocht niet voortkomen uit ‘individuele en aangeboren afwijkingen’ (Buikhuizen), maar moest voortkomen uit de verrotte kapitalistische maatschappij (Grijs). Wat er ook van de toonzetting gevonden mag worden, er zat een scherp inhoudelijk meningsverschil achter.

Politici wisten er door de jaren heen ook aardig weg mee. In alle toonaarden werden doemscenario’s geschilderd als de andere politieke partij aan de macht zou komen. Dus stem nu maar veilig op mij, was de boodschap. Pim Fortuyn heeft daaraan effectief een einde gemaakt. Alle aanvallen op hem vatte hij samen onder de term ‘demonisering’ en niemand durfde hem vervolgens nog inhoudelijk aan te pakken. Geert Wilders komt er ook eind mee, al doet hij dat vaak door bij het debat weg te blijven. Nu mag er nog alleen op allochtonen in het algemeen en Marokkanen in het bijzonder karaktermoord in de vorm van demonisering worden gepleegd.

De recente golf van karaktermoorden kent echter een andere achtergrond. De enorme concurrentiestrijd tussen de media en de doodsnood van de dagbladen. Met als instrument de onderzoeksjournalistiek. En onzekere politici als medeplichtigen.

Er is niets op tegen de achtergronden van misstanden in de samenleving aan een scrutineus onderzoek te onderwerpen. En iedereen die iets verkeerds doet, moet maar weten dat het risico van tegen de lamp lopen reëel is. Maar dat is wat anders dan in het wilde weg met hagel te gaan schieten in de hoop dat je iets raakt. En allerhande beschuldigingen te uiten zonder de context goed in beeld te hebben. De stelregel dat je een sappig verhaal niet kapot moet checken, lijkt het nu in de journalistiek gewonnen te hebben.

Wie komt er nog voor de rechtstaat op? Wie voor de fatsoensregel dat je pas veroordeeld bent als je langs een zorgvuldig proces schuldig bent bevonden? Media niet, en politici lijken er ook geen zin meer in te hebben. Zij veroordelen ook steeds sneller bepaalde ‘misstanden’ nog voor er een zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgehad. De media verwijzen voor klachten naar de Raad voor de Journalistiek, waar ze zelf geen enkel respect voor hebben. Of naar hun Ombudsman. Volg die van de Volkskrant op de voet. Maar na een kritische start doet hij ook niets anders meer dan de loftrompet van de hedendaagse (Volkskrant-)journalistiek te steken. Onderzoeksjournalistiek brengt ons enorm veel goeds. En als er dan eens een foutje moet worden vastgesteld, komt hij met het ‘alles overtuigende argument’ dat er toch ook veel goed is gegaan. Zelfs de schaamlapjes van de journalistiek zijn niet meer wat ze zijn geweest.

De dagbladen willen linksom of rechtsom steun van de overheid om hun rol van ‘onmisbare pijler onder de democratie’ (Trouw)te kunnen vervullen. Zouden ze hun lezers niet van deze rol moeten overtuigen? In plaats van hun hand bij de overheid op te houden? Voor mensen die gewoon naar eer en geweten hun werk willen doen – en zo een onmisbare pijler vormen bij de instandhouding van samenleving en democratie – geldt slechts het consigne, zolang de concurrentiestrijd van de media aanhoudt: wordt geen lieveling van de media. Voordat je het weet ben je veroordeeld door hun eigenwaan. Het kan namelijk nog wel even duren voordat zij, op grond van die eigenwaan, door hun rechter, het publiek, worden veroordeeld.

Jeroen Sprenger

woensdag 16 september 2009

Fatsoensrakkerij


De laatste tijd heb ik steeds vaker de uitdrukking van Lucebert “Alles van waarde is weerloos” in gedachten. Erger me aan het gemak waarmee mensen hun eigen belang benadrukken en doelbewust de grenzen van hun vrijheden op zoeken. En zich daarbij niets aantrekken van ‘algemene waarheden als een koe’ en al helemaal niet van de vrijheden van een ander. Oog voor consequenties is er niet bij. Nog niet zo lang geleden zou ik cynisch hebben opgemerkt als een meisje van dertien van haar vader om de wereld mag zeilen, “moet kunnen”. Daarmee doe je malligheid sinds de jaren zeventig af. Maar nu neig ik naar steviger afkeurende opmerkingen. Met als gevolg dat ik me afvraag of ik al de leeftijd van Henri Knap heb bereikt, toen hij als Dagboekenier in Het Parool vaak klaagde over de hondenpoep. Rinus Ferdinandusse heeft dat vele jaren na hem in Vrij Nederland ook gedaan, Kees Tamboer en Lodewijk Brunt hebben jarenlang een rubriek mogen vullen in hetzelfde Parool waarin deze vorm van verloedering van de stad volop kleinburgerlijke aandacht kreeg en Max Pam richtte zijn pijlen op de kauwgom op straat. Waar is de ‘frei schwebende Intelligenz’ gebleven in deze grootstadsbewoners, dacht ik toen. Zijn jullie nu al vervallen tot de fatsoensrakkerij der ouderen, die we vroeger zo aardig wisten te hekelen? Maar nu?
Woensdag 9 juli kijk ik naar het NOS Journaal. Mirjam de Rijk van Natuur & Milieu lanceert met iemand anders de vleesbelasting. Nu ben ik een omnivoor met een accent op het carnivore, dus veel sympathie kan ik er niet voor opbrengen. Minister Gerda Verburg, blijkt uit het journaal-item, ook niet. En de aangesproken slager al helemaal niet. Dus ik heb niet veel te vrezen. Maar als het onderwerp bijna aan zijn einde is, komt er om een heel andere reden toch een gevoel van walging op. Eerst hoor ik het geluid van een hakbijl op een hakblok. Daarna zie ik het beeld. De slager hakt vrolijk los op de rapportjes waarin de vleesbelasting wordt bepleit. Kennelijk om op verzoek van de NOS-camera’s visueel te benadrukken dat er maar beter gehakt van gemaakt kan worden. Geen stijl, roep ik tegen mijn omgeving, het instituut Journaal gaat het gevecht aan met Geen Stijl / Powned door op dezelfde manier tekeer te gaan! Ik ben verbaasd, heb het idee dat niemand me begrijpt. Moet kunnen, zo lauw reageert de omgeving. Maar ziet niemand dan dat het Instituut NOS Journaal hierbij de bijl zet aan de wortels van de eigen gezaghebbendheid?
Iedereen in mijn professionele omgeving wist dat het kabinet met de zogenaamde embargoregeling rondom de Prinsjesdag-stukken voor zichzelf het slechtste scenario had gekozen. Op vrijdag wel – oké in bescheiden mate, maar toch – het parlement informeren en pas op dinsdagmiddag de media. Persvertegenwoordigers zouden dat als een signaal zien de jacht op de stukken te openen en dan vervolgens door berichtgeving en reacties van oppositie en onafhankelijke stuurlui aan de wal de toon gaan zetten. Waarna het kabinet een uphill battle moest gaan voeren tegen deze beeldvorming. “The proof of the pudding is in the eating”, moet het kabinet hebben gedacht. “Quod erat demonstrandum” stelden we allen vast op Prinsjesdag…
Als het gaat om het lekken van stukken dan ligt de dader altijd op het kerkhof. Maar dit jaar niet. Geen Stijl maakte een still van een plaatje uit RTL Nieuws waarin een van de documenten werd opgehouden en blowde het geheel in de stijl van Michelangelo Antonioni up tot zodanige proporties dat een PvdA-watermerk zichtbaar werd. Paul Tang moest voor de draad komen. Mooi werk, Geen Stijl. Hopelijk komt er zo een einde aan de verdere ontluistering van Prinsjesdag. Kan er weer gewoon worden gedaan. Want laat iedereen het verder wel uit zijn hoofd om ontijdig stukken te lekken. Of beter nog, worden stukken gewoon niet meer op voorhand verstrekt. Wacht iedereen maar op zijn beurt.
Maar wat moet ik nu met mijn opvattingen over Geen Stijl? Ruim baan geven, vanwege dit staaltje van ‘onthullingjournalistiek’? Ben er nog niet aan toe. Eén zwaluw maakt nog geen lente!

maandag 7 september 2009

Nietes welles over wie begon. Maar waarmee?

Tijdens mijn zoektocht, de afgelopen weken, naar de lotgevallen van mijn vader in de reeks concentratiekampen waar hij tijdens de oorlog terecht kwam werd nogal ongelukkig onderbroken door de ruzie tussen de Poolse president Kaczynski en de Russische premier Poetin. Bij de herdenking van “het begin” van de Tweede Wereldoorlog, de Duitse aanval op Danzig in 1939, vonden ze het nodig elkaar een aantal scherpe historische verwijten te maken. Kascynski memoreerde de Russische bijdrage aan dit begin en belichtte de door Rusland gepleegde moord op 20.000 Poolse officieren bij Katyn. Poetin koos er voor ernstige nuanceringen te plaatsen bij de rol van de Polen zelf. Vanuit mijn zoektocht heb ik daar toch wat kanttekeningen bij. Allereerst natuurlijk staatkundig, want Oostenrijk was al in 1938 geannexeerd, en naast het naar Poetins terechte oordeel immorele pakt tussen Hitler en Stalin waren er ook nogal wat laffe overeenkomsten gesloten tussen met name Engeland en Duitsland. Wellicht moet Chamberlain ook een rol worden toebedacht bij de discussie over de exacte bepaling van “ het begin”?

De ingang voor mijn nuancering is de nog steeds levende verontwaardiging van de Poolse president over de moord bij Katyn. Als misdaden tegen de menselijkheid meetellen dan is de oorlog natuurlijk veel eerder begonnen. En veel later geëindigd. Al snel na 1933 waren de concentratiekampen in Duitsland al druk in bedrijf. En zullen we maar voor waar aannemen dat de Russische misdaden tegen de menselijkheid ophielden in 1989? Literatuur en documentatie te over maar voor wie niet te veel schrikken wil en van infotainment houdt is er een van de mooiste boekjes die ik ken, “Kasteel Gripsholm” van Kurt Tucholsky. Voor het serieuzere werk: Vasili Grossman heeft in “Leven en lot” de Duitse en Russische gruweldaden meesterlijk in één boek samengebracht. En Polen? Pas in 1990, bij het aantreden van Lech Walesa als president, overhandigde president Kaczorowski van de Poolse regering in ballingschap de formele soevereiniteitspapieren. Zowel het beginpunt als het eind van de Tweede Wereldoorlog zijn moeilijk exact te bepalen. Het enige lichtpunt tijdens de herdenking van de het begin van de Tweede Wereldoorlog was de inbreng van Merkel, die ronduit zei dat Duitsland verantwoordelijk is geweest voor immense gruweldaden. Dat klopt. Maar uit mijn zoektocht, en ik denk uit ieders zoektocht, zeker nu via Google de documentatie voor het opscheppen ligt, komt naar voren dat er iets anders aan de hand is dat meer aandacht verdient dan een welles-nietes spelletje tussen twee staatshoofden te Warschau. In tegenstelling tot Duitsland hebben te veel landen de behoefte hun eigen bijdragen aan de immense gruweldaden te kleineren. En dan heb ik het niet over de kleine maar zeer actieve groep idioten die de Holocaust ontkennen maar over regeringen die het beeld van de gruweldaden, ook aan de hand van quasi-serieus onderzoek, proberen bij te kleuren. Het positieve deel is bekend. Het Poolse leger bijvoorbeeld is goed te vergelijken met de voetballer Dirk Kuyt. Je moet hem twee keer voorbij voor je hem voorbij bent en dan staat hij voor je neus. Het Poolse leger is nooit verslagen maar via Roemenië uitgeweken naar Rusland en Frankrijk en heeft aan beide zijden van het front hard meegevochten. Mijn vader, op zijn onderduikadres te Oude Pekela, werd bevrijd door de Polen. Die tegelijkertijd hun vlag hingen in Berlijn, naast die van de Sovjet-Unie. Minder bekend is dat na de oorlog door de Sovjet-Unie korte metten met ze is gemaakt. De gruwelijkheden waren nog niet voorbij. Nog minder bekend is het enthousiasme waarmee in Polen en door Polen werd bijgedragen aan de vernietiging van allen die links of joods of menselijk waren. Tijdens hun herdenking hadden Polen en Rusland hun eigen geschiedenis verkleurd.

Salaspils, winter 1942. Kijk, rechts, dat is pa!


Vrouw en kind: wie is begonnen is minder belangrijk
(Duits Zivilkamp in Oekraïne)

Letten en joodse Letten in 1941, een week na de Duitse inval.

Het blijkt een Europees-brede liefhebberij. Tijdens mijn zoektocht naar de lotgevallen van mijn vader, terechtgekomen in het kamp Salaspils, even buiten Riga, heb ik me moeten behelpen met verslagen van ooggetuigen en onomstreden foto’s omdat de officiële geschiedschrijvers elkaar tegenspraken. Zijn daar nou 112.000 of 2000 mensen vermoord? Goed voor een discussie tussen Kascynski en Poetin. Niet voor u en ik. Uit de verslagen van overlevenden komt het beeld naar voren van ongehoorde brute gruwelijkheid die nu nog nauwelijks voor te stellen is. De meeste joden en communisten rond Riga waren al door hun eigen landgenoten beroofd, verkracht, doodgeknuppeld, in brand gestoken, levend begraven of in de bossen doodgeschoten voordat de Duitsers in staat waren de laatste restjes systematisch naar de andere wereld te helpen. In Letland is voor de moordenaars net een standbeeld opgericht: verzetstrijders waren het. Niet de staatkundige gegevens en de officiëel verkleurde oorlog maar het gemak waarmee te veel mensen te makkelijk veranderen in wolven zou moeten worden herdacht. Met als lichtpuntje dat in alle overleveringen toch telkens weer één of twee vermeende moordenaars voorkomen die dat niet bleken te zijn en een hand uitstaken toen de nood het hoogst was. Zo werden Pesia Frankel Zaltsman en haar doodzieke vader door een Reichsduitser gered uit de synagoge die in brand gestoken was nadat er 600 joden in waren opgesloten, en zo werd mijn vader gered door een Duitse bakkersvrouw toen hij tijdens het Engelse bombardement op Hamburg gearresteerd dreigde te worden nadat hij de straat was opgevlucht omdat zijn schuilplaats brandend in elkaar stortte. Wat ik eigenlijk bedoel is dat het moderne Europa meer recht heeft op een waarheidscommissie en een gedegen onderzoek naar menselijkheid dan aan staatslieden die elkaar vliegen afvangen waar bloed aan zit.

dinsdag 1 september 2009

De Revisor

Café De Zwart is voor mij al lang niet meer het centrum van de wereld. Dat was 35, 40 jaar geleden anders. Na een hele dag in de UB te hebben gestudeerd, moest je als door een magneet aangetrokken naar het Spui. Bijeenkomsten in de Aula, universiteitsraadsvergaderingen, altijd was er een nazit in De Zwart. Gelukkig mocht ik een jaartje in Londen studeren. Gelukkig kreeg ik daarna werk in Woerden. Anders zou het voor mij nu nog het centrum van de wereld zijn geweest. Zoals voor die velen die ik daar altijd tref als ik weer eens in de buurt van het Spui ben. Ik weet niet of ik daar gelukkig van zou zijn geworden.

Sinds ruim een jaar is De Zwart anders. Er wordt Grolsch geschonken! Dat is het bier waar ik thuis mee groot ben geworden. De Zwart mag dan al decennialang het beste café van de wereld zijn, maar nu pas wordt er het beste bier geschonken. Toen ik dat voor het eerst constateerde, was Laurens Slot net overleden. Zou deze Tukker der Tukkers er nog van hebben genoten, vroeg ik me af. Laurens was er altijd, als ik weer eens langs kwam. Wie er bijna ook altijd was, was Anthony Mertens. Vaak in het middelpunt van de literaire kring, Adri van der Heijden, Allard Schröder, Elsbeth Etty. Ons contact beperkte zich hoofdzakelijk tot het elkaar gedag zeggen. Op die ene keer na, dat ik hem thuis heb gebracht. We woonden allebei in Amsterdam Zuidoost.
Ooit was ons contact wat intensiever. Ik ken Tony van Akhnaton, waar we samen in 1968 aan kwamen. Hij ging Neerlandistiek studeren, ik politicologie. Weet niet meer of we elkaar toen al in De Zwart tegenkwamen, maar het zou goed kunnen. Zeker is dat het geval begin jaren zeventig. Ik werkte vanaf 1971 bij Folia Civitatis. Op enig moment solliciteert Tony daar ook. Ik ben degene die hem het goede nieuws mag brengen dat hij is aangenomen. Het staat me bij dat hij toen op de Overtoom woonde. Met enkele glazen bier hebben we zijn benoeming bekrachtigd. (In die tijd werkte ook Henk Kersting bij Folia, als redactiemedewerker, die later als ‘advocaat van de hanen’ optreedt in het werk van A.F.Th. van der Heijden; bestaat toeval?)
Samen beschrijven we voor Folia het ontluiken van het oratorisch talent van toenmalig ASVA-voorzitter Constant Vecht, na een demonstratie in het kader van O’71 die in de Aula wordt afgesloten. Even later werken we samen aan het bijzondere nummer van Folia ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan, waar ik de eindredactie van had. Op de door hem geschreven brief die ik in bij Harry Mulisch in de bus heb gestopt kwam geen respons. Met Jacq Firmin Vogelaar krijgt hij wel contact. Wist hij toen al dat hij ooit op zijn werk wilde promoveren? Hugo Brandt Corstius, lid van Folia’s redactieraad, vindt het hele nummer in de nabespreking mooi, maar van dat artikel is hij niet echt stuk.

Zoals iedere Folia-redacteur wijdt Tony zich na anderhalf, twee jaar weer volop aan de studie. Vanaf dan kom ik hem alleen nog maar met horten en stoten in De Zwart tegen. De laatste keer dat ik hem sprak is echter in café Schiller. Hij is daar bij een boek presentatie, ik bij een afscheid van een collega. Hij is dan net hersteld van een herseninfarct en druk bezig met Zwaluwziek. We raken even aan de praat. Hij belooft me een uitnodiging voor de presentatie van zijn boek. Maar die blijft uit. Koop daarom het boek zelf maar, bij de boekwinkel in de Amsterdamse Poort. Er wordt veel naar gevraagd, zegt de eigenaar van de zaak. Ja, zeg ik, een buurtgenoot, he…
Zwaluwziek is voor mij een aansprekend boek. Al lezende komen er associaties, combinaties en verbanden met mijn eigen hang-ups. Tony schrijft over zijn voorliefde voor PSV, over zijn eigen radioverslagen van wedstrijden van PSV en van Holland-België. Kort ervoor heb ik dan net gelezen ‘Tonnie van der Linden, 75 jaar’ en ‘DOS 1958, het wonder van Utrecht’. Daarin komen natuurlijk ook Coen Dillen, Roel Wiersma en Trevor Ford voor. Vroeg me wel af, Coen Dillen in het Nederlands elftal? Dat lijkt me een romantische vertekening van Tony.

Van Bernlef heb ik niet veel gelezen, maar toevallig wel ‘De onzichtbare jongen’, dat in Zwaluwziek nadrukkelijk wordt aangehaald. De vermenging van werkelijkheid en verbeelding was daarin zodanig geniaal, dat ik het niet kon laten om op internet op te zoeken of er inderdaad een Wouter van Bakel heeft meegedaan aan de Olympische Spelen van 1952 en daar jammerlijk zou hebben gefaald. Van Tony's vriend en ‘stadsdichter’ Robert Anker heb ik eveneens weinig gelezen, maar toch heb ik het idee dat ik hem ken. Zijn schoonmoeder woont namelijk bij me in de straat. Overigens een vrouw die een belangrijk deel van de mediterrane contemporaine geschiedenis in haar persoonlijke geschiedenis met zich draagt. In mijn straat wonen vanaf de bouw (1982) twee Joegoslavische gezinnen. Tien jaar later waren dat twee Kroatische gezinnen… Enkele jaren geleden zat ik op een verjaardagsfeestje naast haar. Toen vertelde ze me dat ze voor de oorlog in Rijeka was geboren; Rijeka, dat toen nog Italiaans was! Met haar eigen familie spreekt ze Italiaans, met haar schoonfamilie Kroatisch en met haar (klein)kinderen (en buren) Nederlands.

Ik schrijf Tony over mijn indrukken. Er komt geen reactie. Enige tijd later lees ik dat hij is overleden. Eind augustus lees ik dat het laatste nummer van De Revisor aan Anthony Mertens is gewijd. De boekhandels in Amsterdam Zuidoost hebben het niet. Ook bij de meest prestigieuze boekhandel in Den Haag is het niet verkrijgbaar. Eerst ben ik teleurgesteld. Later denk ik, och wat maakt het uit. Ik koester mijn eigen herinneringen. In café De Zwart, met Grolsch, aan Laurens Slot en Anthony Mertens.

Jeroen Sprenger
(1 september 2009)

dinsdag 25 augustus 2009

Wenkend perspectief?

Werd heel vroeger elke zomer het opzienbarende wonder verteld dat de komkommers bloeiden, schrokken we later van de periodieke wederopstanding van het monster van Lochness en de afgelopen jaren van berichten over lokale gevaren zoals een lanspuntslang in Noord-Holland en een loslopende panter op de Veluwe, deze keer zijn het de mensen zelf die onderling voor onrust hebben gezorgd. Bankiers hebben de schatkist leeggeplunderd, bestuurders blijken graaiers, politici zijn verblind door het verlies van hun zonnebril en wie niet na de zomer ontslagen wordt sterft zeker aan de griep. En dan is er ook nog Wilders. Ongemerkt worden we zelf ook steeds asocialer. Tararaboembi-jee! The empire wil be lost! Of niet? Het grote voordeel van de zomer is dat wegens vakantie bijna niemand hem meemaakt. En dat Onze Lieve Heer trouw vanzelf weer zorgt voor een prachtige herfst. Jammer is dan wel dat al die politici weer terugkomen. En weer tegen en over elkaar gaan piepen. En dat wij dat dan weer moeten aanhoren. Als democraat denk ik natuurlijk wel dat het kabinet weer aan het werk moet. Maar om een goed humeur te behouden denk ik dan ook: waarom moet heel Nederland daar bij zijn? Moet de vakantieperiode van het kabinet nou beslist samenvallen met die van ons? Of is er geen werktijdverkorting voor politici te bedenken? De afgelopen 10 jaar hebben de opeenvolgende kabinetten zo’n 70 procent van de overheidstaken over de schutting gegooid. Waarom zouden we dan langer dan twee dagen per week geregeerd moeten worden? Nu de AOW nog en de AWBZ en dan resteren alleen nog politie, justitie en het leger. Dat kan dan ook wel in één dag. Ofschoon, misschien is er nog wat tijd nodig. De overheid heeft niet alleen haar taken vermarkt, maar er ook op gestuurd dat de Rijnlandse burger een Angelsaksische consument moest worden. En dat zijn geen lieverdjes. Ikke ikke en de rest kan stikken. De graaiende bestuurders aan de bovenkant en de korte lontjes op straat zijn hetzelfde product van terugtrekkend overheidsbeleid. Ongewild maar niet verrassend. Net zoals de PVV niet een bron is van narigheid maar een gevolg ervan. En uiteraard zorgt dat voor nieuwe narigheid. Dus nog een dag erbij om samen verontwaardigd en bezorgd te zijn. Dan blijven er nog drie dagen over voor wat anders. Daarvoor is dan nodig dat er opnieuw een zomerwonder is gebeurd. Dat er deze zomer goed is nagedacht en er geen zeemonsters, slangen of panters zijn opgedoken maar nieuwe Suurhofs, Dreesen, Uylen en Schaeffers. En voor mijn part ook nog een paar nieuwe Klompeés en Veldkampen. Uiteraard in een nieuw jasje en met nieuw elan. We hoeven niet terug maar moeten vooruit. PvdA en CDA hebben geen zonnebrillen nodig maar verrekijkers.

zondag 1 februari 2009

De Calvijnfactor en de waarde van de arbeid

De Here Jezus is op Kerstmis geboren en daarom hangen we ballen in een boom en komt de Kerstman langs met cadeaus, de Here Jezus is met Pasen opgestaan en daarom eten we allemaal gekleurde eieren en ‘s avonds een lammetje. Laten we het zo zeggen, de christelijke traditie die heden ten dage zo vaak ter sprake komt is best wel belangrijk. Maar wat er van over is? De Kerstman is in 1928 uitgevonden door CocaCola, de kerstboom is een uitvinding van Wodan, de kerstbal was sinds de uitvinding van het glasblazen een methode om heksen te herkennen (die hebben geen spiegelbeeld), de eieren zijn voor-christelijke vruchtbaarheidssymbolen en het lammetje herinnert aan de tocht van de Joden uit hun Beloofde Land. Hoe staat het met onze christelijke traditie? Ter gelegenheid van het 500-ste geboortejaar van Calvijn stelt het dagblad Trouw iedereen in staat zijn eigen Calvijn-factor te meten. Soberheid en arbeidsethos staan daarbij centraal maar er is ook aandacht voor rechtlijnigheid, omgaan met de medemens en rechtlijnigheid in de leer of in zaken. Uiteraard kunt u de vragenlijst zelf nog invullen en zo dieper met uw eigen ik kennismaken, maar de kans dat u hoog scoort op de echte calvinistische principes achten we heel klein. Ook Calvijn zelf zou niet hoog hebben gescoord, want de meeste aan hem toegeschreven eigenschappen waren hem volkomen vreemd, met als uitschieters gezonde zin in sex en drank en een meestal in noeste arbeid doorgebrachte zondag. Ongenoemd maar een toch erg tekenende eigenschap was trouwens zijn buitengewone wreedheid, ook en juist binnen de muren van de kerken waar hij optrad. Toen hij eens een volgens hem dissidente geleerde ontdekte onder zijn gehoor (Michael Servet) zorgde hij persoonlijk voor diens opsporing en terechtstelling op de brandstapel. Zijn voornaamste erfenis lijkt, zo blijkt uit de score van zowel mijzelf als van mijn collega, de ongebreidelde werklust. Mijn score, 86% werklust op een totaal van 100, en die van mijn collega, 71%, wordt gedeeld door vele medelanders. Wellicht sta ik iets dichter bij Calvijn omdat dit stukje, net als zijn geschriften, vooral op zondag werd geschreven. Beid uw tijd en duur uw uur!
Met werklust als hoofdmoot van de hervormde erfenis rijst overigens wel de vraag of een hoge C-factor wel zo’n goede zaak is. En zelfs of we nog wel in een christelijke traditie staan. Was werken niet de straf van God voor Adam omdat hij een appeltje at? Het harde vonnis dat hij voortaan in het zweet zijns aanschijns zijn brood moest verdienen wekt op zijn minst de indruk dat in het paradijs niet hoeft te worden gewerkt. En schreef Paul Lafarque, de schoonzoon van de grootste kenner van de factor arbeid, Karl Marx, niet het boekje “Het recht op luiheid”? Wanneer hebben we eindelijk voldoende arbeid verricht? Het eten van een appel door iemand die wel heel erg lang geleden werd geboren is, is weliswaar een grote zonde, maar moeten we niet eens een theologische en juridische discussie beginnen over de verjaringstermijn? Zijn de sociaaldemocraten die geijverd hebben voor werktijdverkorting echt goddelozen? En hoe zal Onze Lieve Heer, die in Calvijns tijd overigens nog helemaal niet zo genoemd werd en meestal een uiterst slecht humeur had, oordelen over de financiële speculanten die in onze tijd hebben gezorgd voor massale fabriekssluitingen?

Een heel andere opmerking geldt dat Calvijn niet echt een inhoudelijke erfenis heeft nagelaten over werk. Uiteraard is het heel aardig om dankzij Trouw kennis te nemen van onze C-factor. Je kunt er zo achter komen wat er nog leeft van de christelijke traditie waarin Nederland groot is gebracht. Werken schijnt te moeten. Maar waarvoor? En waartoe? In Calvijns tijd schreef Erasmus dat daarmee vooral de God van de Rijkdom werd gediend. En hij noemde dat zotheid.
Te vrezen valt dat van de visie van Erasmus meer terug te vinden is dan van die van Calvijn.
In het huidige marktdenken van de overheid en in het zo populaire integraal management in arbeidsorganisaties worden mensen en bedrijven niet afgerekend op hun werk maar op targets. Alleen de resultaten tellen nog. Gemeten in kengetallen. Of in winst. Of, tegenwoordig, gerekend in bezuinigingen. Aandacht voor arbeid wordt gezien als kostenpost. En het afschaffen van arbeid levert winst op voor aandeelhouders.
Maar, wellicht vanwege mijn calvinistische werklust, heb ik de neiging te menen dat Calvijn en Onze Lieve Heer een omissie hebben laten bestaan die nodig moet worden opgevuld. Marktdenken verhindert het denken aan en over werk. Werken als straf Gods verhindert het denken aan en over werk. Maar als we dan toch moeten en willen werken dan het liefst met plezier. Misschien moet de leer van Calvijn gewoon nog verder worden ontwikkeld.