maandag 15 november 2010
Afleidingsmanoeuvres
Barack Obama heeft in 2008 een overweldigende zege geboekt bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Kreeg 60 zetels in de Senaat, een tweederde meerderheid. Heeft hij de gewekte verwachtingen – Change, yes we can! - kunnen waarmaken? Ik dacht het niet. Binnen de eigen Democratische geledingen bestond onvoldoende eenheid. Twee weken geleden oogstten zij het loon van de angst.
Tony Blair heeft drie maal de Lagerhuisverkiezingen gewonnen, waarvan twee maal met een overweldigende meerderheid. Heeft hij de Britse houding tegenover Europa – zoals hij toch beloofd had – wezenlijk kunnen veranderen? Heeft hij ook maar op één moment iets gedaan aan de al heel voorzichtige belofte de euro in te voeren? Ik dacht het niet. Bij de laatste Lagerhuisverkiezingen oogstte Labour het loon van de angst.
Tel uit je winst met de daadkracht van een regering in een tweepartijenstelsel. En dan hebben we het er maar niet over dat in dergelijke landen vanwege het districtenstelsel de opkomst structureel lager is, dan in landen met een evenredige vertegenwoordiging.
De jongste kabinetsformatie was weer eens een langdurige. Heeft dat aan de rol van het staatshoofd gelegen? Ik dacht het niet. Zoals voetballers altijd klagen over de scheidsrechter, hele tribunes vragen om elektronische hulpmiddelen om de persoonlijke feilbaarheid van de arbiter te neutraliseren, zo klagen politici over de rol van het staatshoofd. Maar het is een illusie te denken dat het beter wordt met een gekortwiekt staatshoofd. Er zal altijd een arbiter moeten zijn, met wat voor bevoegdheden en hulpmiddelen ook, om het spel in goede banen te leiden. Hoe zou het tennis eruit hebben gezien als John McEnroe zijn eigen services op ‘in’ of ‘uit’ zou hebben mogen beoordelen?
We hebben in Nederland een politiek stelsel gebaseerd op een evenredige vertegenwoordiging in het parlement. De consequentie daarvan is dat er altijd een coalitie moet worden gevormd. Het is beter van dat gegeven uit te gaan, sterker nog, daarin te investeren. Voor bewindslieden hoort te gelden: “Hoe dichter bij de Kroon, des te minder partijman”. Daar hoort geen partijpolitieke woordvoering bij. Zoals Gerrit Zalm begreep toen hij in 1999 Stephan Schrover, woordvoerder van het bisschoppencollege, en mij, woordvoerder van de FNV en ook nog eens voorzitter van PvdA Amsterdam Zuidoost, aantrok. Burgers willen namelijk niet worden voorgelicht door bewindslieden over partijpolitiek geharrewar, maar over het beleid dat wordt gevoerd.
Bij het Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) stelt het SCP ieder kwartaal vast, dat burgers in eerste aanleg denken dat de regering niets doet aan hun sores. Als ze dan voorgelegd krijgen wat de regering wel doet, zeggen ze met enige verbazing: “Is dat zo? Dat wist ik niet. Dat vind ik eigenlijk wel heel erg goed.” Aan die onwetendheid moeten overheidsvoorlichters in samenspraak met hun bewindslieden wat doen. Daar zal het publiek vertrouwen in kabinet, individuele bewindslieden, de overheid in algemeen, bij zijn gebaat. Niet bij het armoedig zelfbeklag over het groenere gras elders. Dat is een fictie!
Jeroen Sprenger
maandag 1 november 2010
Minder Pauw en Witteman
Het analyseren van kijkcijfers hoort een dagelijks bezigheid te zijn van voorlichters en woordvoerders. Want wie moet je langs welke weg bereiken, is immers een dagelijkse uitdaging. Opdat overheidscommunicatoren niet wordt verweten dat ze met elkaar communiceren, niet met de samenleving. Dus degenen die kabinetsboodschappen naar PVV-publiek willen uitdragen, zijn vooralsnog niet bij PowNed en Wakker Nederland aan het goede adres. Nader onderzoek is dus gewenst…
Bij dat onderzoek is het verstandig de recente SCP-studie ‘Alle kanalen staan open, de digitalisering van mediagebruik’ ter hand te nemen. Daarin worden de veranderingen in het mediagebruik sinds 1995 beschreven. Ondanks de opkomst van nieuwe media, zo wordt geconcludeerd, is het mediagebruik constant gebleven. Al decennia ligt ons ‘mediabudget’ rond de 19 uur per week. De nieuwe media verdringen dus oude media. We zitten nu wekelijks in onze vrije tijd ruim 4 uur aan de computer en dat is in het bijzonder ten koste gegaan van geprinte media (min 20%) en televisie (min 15%). Nog opmerkelijker is het grote verschil tussen de generaties. Jongeren besteden al net zoveel tijd aan digitale media als aan het kijken naar tv. “De online pc is voor deze generatie alles in één: niet alleen een massamedium, maar ook een interactiemedium. De onafscheidelijke mobiele telefoon is juist niet langer alleen een interactiemedium, maar steeds meer een informatie- en vermaaksmedium.” Het onderzoek zegt ook iets interessants over hoog- en laagopgeleiden. Hoogopgeleiden zijn ruim te vinden onder de gebruikers van ICT, publieke radiozenders en geluiddragers. “Laagopgeleiden zijn oververtegenwoordigd onder het radio- en televisiepubliek (in het bijzonder van commerciële, lokale en regionale zenders) en de lezers van huis-aan-huisbladen en regionale dag- en nieuwsbladen.”
Nu wil ik verkeerde conclusies vermijden. Van PVV-stemmers is, voor zover ik weet, nog geen leefstijlprofiel bekend. Hoe ze te bereiken, blijft dus een nader onderzoek waard. Maar de jongeren en laagopgeleiden onder hen bereik je dus niet met een nieuwe programmering van publieke zenders. De jongeren hechten immers meer aan internet en mobieltje, de laagopgeleiden zitten immers meer bij de commerciëlen en regionalen. In de mediahiërarchie van de overheidsvoorlichter moet Pauw&Witteman dus wat zakken, als ze althans hen willen bereiken.
In de overheidsvoorlichting moet de automatische piloot worden uitgeschakeld. Nieuw kabinet, nieuwe accenten in de overheidscommunicatie.
Jeroen Sprenger
zondag 3 oktober 2010
Paniek over ´beste pensioenstelsel´
De babyboomers, de mensen die geboren zijn tussen 1945 en 1960, gaan vanaf dit jaar massaal met pensioen. Gelijk slaat de paniek over het stelsel van ouderdomsverzekeringen toe. Net nu het erop aan komt te bewijzen, dat ‘we het beste stelsel van de wereld hebben’, zoals de aanstaande 65-jarigen decennialang is voorgehouden. Menigeen krijgt er een visioen van dat de pot leeg is, als die aan de beurt is.
Er heeft zich begin oktober een nieuw kabinet aangekondigd. Uit het concept-regeerakkoord valt af te leiden dat de wetgeving over verhoging van de AOW-leeftijd zal worden doorgezet. Aangezien de AOW gekoppeld is aan het pensioen, valt te verwachten dat de druk wordt opgevoerd om de ingangsdatum van het pensioen ook te verhogen. Maar het spel wordt enigszins merkwaardig gespeeld. En verre van zorgvuldig. Iedereen mag in de kranten lezen hoe er met hun uitgestelde loon wordt omgegaan. Meepraten lijkt er echter niet bij. De vakbeweging, een van de architecten van het pensioenstelsel, zou zich namens de werknemers wat actiever en strijdvaardiger mogen opstellen.
Na de Tweede Wereldoorlog is er geleidelijk aan een min of meer sluitend systeem van sociale zekerheid opgebouwd. Daarin zitten verwerkt alle herinneringen aan de jaren dertig en tal van eerdere economische crises, waarbij werkloze, zieke en oudere werknemers aan de bedelstaf geraakten, omdat ze niet in de gelegenheid zijn geweest hiervoor een voorziening op te bouwen. Het inkomen was daarvoor niet toereikend genoeg. Met de naoorlogse sociale zekerheid is er collectief gespaard voor ‘inkomensuitval’ bij werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ouderdom. Zo is er een ‘staatspensioen’ gekomen in de vorm van de AOW. En sinds 1954, met de Pensioen- en Spaarfondsen Wet, ook een mogelijkheid om daarboven te sparen voor een bedrijfspensioen, zodat werknemers in combinatie na pensionering over een inkomen zouden kunnen beschikken dat ongeveer op 70% ligt van het salaris bij werken. Voor een volpensioen moet, in de gedachten van destijds, 40 jaar premie worden betaald door de werkgever en de werknemer. De overheid draagt haar steentje bij in de vorm van belastingvrijstelling voor dat deel van het salaris dat als premie naar het pensioenfonds gaat. Zij krijgt haar deel als het ‘uitgestelde loon’ wordt uitbetaald. Deze hoofdlijn is nog steeds herkenbaar, ook al zijn de uitgangspunten geleidelijk aan bijgesteld aan veranderende inzichten. De pensioenleeftijd is in een aantal gevallen verlaagd naar 63 jaar en soms zelfs 61 jaar. Vrouwen mochten vaak eerder met pensioen, maar dat is later als een soort van ‘discriminatie’ beschouwd en om die reden afgeschaft. Veertig jaar premie betalen werd soms 35 jaar betalen. De fiscale aftrek werd gemaximeerd op een pensioenopbouw van 2% per jaar. En het ‘eindloonstelsel’ heeft in veel gevallen plaatsgemaakt voor een ‘middelloonstelsel’, waarbij je niet langer een pensioen krijgt naar je laatste inkomen, maar naar je gemiddelde inkomen. Forse promoties in de nadagen van je loopbaan kunnen zo niet worden omgezet in een enorme stijging van het pensioen.
Een deel van het pensioenstelsel is voor werknemers zichtbaar. Althans kan voor hem of haar zichtbaar zijn. De premie wordt aangegeven op zijn salarisslip. Jaarlijks stuurt het pensioenfonds een overzicht, waarop de pensioenaanspraken zijn aangegeven. Maar wat er meer speelt rondom het pensioen is als een ‘blackbox’. Dan gaat het om wisselende rendementen op de beleggingen die met zijn premie-inleg worden gedaan, waarop weer verwachtingen voor de langere termijn worden geënt. Maar ook om steeds weer nieuwe inzichten over de levensverwachting van de aanstaande gepensioneerden. De actuarissen verdienen hier een goede boterham aan. De discussies over de houdbaarheid van het pensioenstelsel vloeien vooral voort uit het ondoorzichtige deel ervan. Enkele recente economische crises hebben de verwachtingen over de beleggingsrendementen op de langere termijn fors getemperd. En tegelijkertijd doen nieuwe verwachtingen over de gemiddelde levensduur ook een duit in het zakje. ‘We worden met zijn allen ouder’, heet het dan. Het gespaarde pensioen moet dan over een langere periode worden uitgesmeerd. Uit dit alles vloeit voor de aanstaande gepensioneerde maar één boodschap voort: het pensioen moet linksom of rechtsom worden versoberd. Het moet later in gaan, het moet in uitkering omlaag of er moet van beiden iets. En wellicht moet je er ook meer voor gaan betalen.
Iedereen kan op zijn klompen aanvoelen dat een langjarig sociaal arrangement vatbaar is voor tal van veranderingen die zich gaande de rit kunnen voor doen. Alle berekeningen zijn gebaseerd op ontwikkelingen uit het verleden, die netjes zijn gemiddeld en vervolgens naar de toekomst zijn doorgetrokken. Maar iedereen weet: ‘resultaten uit het verleden geven geen garantie voor de toekomst’. Daarmee is echter geen rechtvaardiging voor de paniek die nu over het pensioenstelsel is ontstaan. Vrij recent zijn er ingrijpende wijzingen aangebracht in de wijze waarop de ‘dekkingsgraad’ moet worden berekend. Dat wil zeggen de mate waarin pensioenfondsen aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Honderd procent is precies goed, meer is nog beter, en minder is uiteraard niet goed. Dat zit dus in het voor de pensioengerechtigden in het ondoorgrondelijke ‘blackbox’-gedeelte van het stelsel. Op zijn best zal een enkeling zich afvragen: is het zinvol het beleggingsrendement over een periode van decennia te berekenen aan de hand van de hedendaagse dagkoersen op de aandelenbeurzen? Want dat schijnt de actuele aanleiding voor de huidige paniek te zijn.
Decennialang heeft de vakbeweging bij tal van gelegenheden aan kritische en niet altijd welwillende leden uitleg gegeven over het stelsel van sociale zekerheid. Er moest immers uitleg worden gegeven waarom de stijging van de brutolonen zich niet vertaalde in een gelijke verhoging van de nettolonen. Een steeds groter aandeel van het inkomen werd afgeroomd voor uitkeringen bij werkloosheid, ziekte en ouderdom. Menig bondsbestuurder, die tevens in het bestuur van een pensioenfonds zat, moest zijn jasje uittrekken en zijn mouwen opstropen om de premieaanpassing aanvaard te krijgen voor iets dat tientallen jaren pas tastbaar zou worden. Of men altijd het hele verhaal heeft begrepen, valt te betwijfelen, maar de portee is wel duidelijk: als ik met pensioen ga ben ik van een redelijk inkomen verzekerd. De werkgever, zijn afdeling personeelszaken, heeft zijn uitleg daaraan toegevoegd. En het pensioenfonds heeft eveneens jarenlang een duit in het zakje gedaan. Als je als werknemer van zoveel kanten hoort dat het wel snor zit met je pensioen, dan mag je er ook op vertrouwen.
Het is onbegrijpelijk, eigenlijk onverdedigbaar, dat deze notie in de pensioenwereld lijkt te zijn weggezakt. Medio augustus komt toezichthouder DNB met een onheilsbericht. Veertien pensioenfondsen zouden zich in de gevaren zone bevinden. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaat er nog eens dunnetjes overheen. Namen en rugnummers ontbreken. Maar hun boodschap is helder: de pensioenen moeten omlaag, in een enkel geval zelfs met 14 procent. Sinds wanneer gaat de toezichthouder en de regering over de hoogte van de pensioenen? Zegt de toezichthouder ook tegen banken die hun zaken niet goed op orde hebben, dat ze renteverplichtingen maar moeten verlagen? Bepaalt de minister van SZW de hoogte van het ‘uitgestelde loon’? Dat is toch nog steeds een zaak van werkgevers en werknemers?
Annex aan de opgelierde discussie komen onderwerpen op als: zijn de pensioenfondsbestuurders – lees de vakbonds- en werkgeversvertegenwoordigers - wel deskundig genoeg? Moeten er geen pensioengerechtigden in de besturen van de pensioenfondsen. Dreigen de jongeren straks niet op te draaien voor pensioenrechten, die ze zelf nooit zullen genieten? Het zijn begrijpelijke vragen, maar het teleurstellende is de relatieve onzichtbaarheid van de vakbeweging. Het lijkt alsof de verantwoordelijkheid voor de pensioenen is overgedragen aan anonieme deskundigen, die aan niemand verantwoording hoeven af te leggen. Op zondag 12 september is het programma Buitenhof gewijd aan de pensioenproblematiek. Er zit geen vertegenwoordiger van een pensioenfonds bij, noch van vakbeweging of werkgeversorganisaties. Iedereen mag mee babbelen, de mensen die er echt over gaan laten verstek gaan. Of zijn niet uitgenodigd. Hoe het ook zij, het versterkt het vertrouwen niet.
Het is niet waar dat de vakbeweging helemaal stil is. De Unie heeft een brandbrief naar de Tweede Kamer gestuurd. De FNV kritiseert de opstelling van DNB en SZW. Samen zullen ze wel bevorderd hebben dat de 5 grote pensioenfondsen op 10 september paginagrote advertenties hebben geplaatst met de kop ‘Er is wat aan de hand met uw pensioen’ en de afsluitingszin ‘Jouw Pensioenfonds. Samen sta jij sterk.nl’. Maar dat versterkt alleen maar het idee dat de zeggenschap over het pensioen aan bureaucraten en deskundigen is overgedragen.
Het verdient aanbeveling dat de vakbeweging zijn plaats aan de pensioentafel zichtbaar en herkenbaar opeist. Het kan niet zo zijn dat het technocratische prudentieel toezicht van DNB het pensioenbeleid domineert. Het kan niet zo zijn dat de politieke agenda van een kabinet de hoogte en de duur van de uitkeringen bepaalt. Het mag niet langer zo zijn dat de eerste verantwoordelijkheid voor een pensioenfonds, zoals bij het ABP, wordt belegd bij – overigens respectabele – mensen als Elco Brinkman, Ed Nijpels of Harrie Borghouts, die nimmer publiekelijk zijn betrapt op enige affiniteit met pensioenen en pensioengerechtigden. De vakbeweging moet zich niet laten aanleunen dat ze geen deskundige vertegenwoordigers heeft afgevaardigd in de pensioenfondsbesturen. En dat ze geen oog heeft voor de solidariteit over de generaties heen. Er is werk aan de winkel!
Jeroen Sprenger
NVJ plast tegen de verkeerde boom
Keer op keer komen er verwijten vanuit de journalistiek naar politiek en overheid. Niet zelden worden er klaagzangen vanuit de politiek in omgekeerde richting aangeheven. Mijn stelling is steeds: zullen we nu niet gewoon ons werk 'ns goed gaan doen. Italië kan toch niet winnen, zoals Johan Cruijff ons leert, maar je kunt er wel van verliezen.
De overheid moet goed communiceren met burgers. Dat behelst een heel breed terrein, waar heel veel mensen op werken. Dan hebben we het over officiële publicaties, over de Belastingtelefoon, Postbus 51. Het merendeel van de rijksoverheidsvoorlichters werkt in deze sfeer. Het vervelende is dat de journalistiek deze mensen altijd meetelt, als ze praat over de dreiging die uitgaat van het 'groeiende aantal voorlichters'. De werkelijkheid is anders. Het aantal wordt minder.
De overheid moet niet alleen goed, maar ook naar de eisen van deze tijd, communiceren met burgers. En op alle niveaus met steeds minder mensen. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor beleidscommunicatie en persvoorlichting. Ik geef nu leiding aan het project Overheidscommunicatie Nieuwe Stijl (ONS) die gemeenschappelijke voorzieningen moet ontwikkelen om de gevolgen van de teruggang van ruim 800fte naar circa 600fte op te vangen. In dit kader gaan alle departementale websites uiterlijk eind dit jaar op zwart (voor 10 is het al zover), content en functies worden geïntegreerd in www.rijksoverheid.nl. In die website komen ook korte filmpjes die betrekking hebben op actuele publieke optredens van bewindslieden of in kort bestek de portee aangeven van beleid dat in de steigers staat. En daarbij maken we gebruik van camjo's. Nuchter, zakelijk, niks 'eendimensionaal ophemelen van overheidsbeleid'.
De schoen wringt bij de NVJ natuurlijk heel ergens anders. Het is de bond een doorn in het oog, dat veel media de filmpjes zo goed vinden, dat ze er gebruik van willen maken als ware het videopersberichten op hun websites. Maar dat moet zij de rijksoverheid niet verwijten. Er worden al decennia lang persberichten gemaakt. Goede persvoorlichters scheppen er een eer in die zo goed te schrijven dat ze bijna één op één de krant in kunnen glijden. Nu zijn er camjo's die hun video's zo professioneel mogelijk willen maken, zodat ze ook goed in de omgeving van een mediasite zouden passen. Wat is er daar mis mee? Sterker nog, er zit in deze ambitie iets van een waarborg tegen 'eendimensionaal ophemelen van overheidsbeleid'.
Als er al aandrang bij de NVJ is om te plassen, dan moet zij dat in een andere richting doen. Media nemen sinds jaar en dag persberichten geheel of gedeeltelijk over. En zo doen ze dat nu met de videopersberichten. Het is aan hen te bekijken of het in hun redactiebeleid past, of het in overeenstemming is met de onafhankelijkheid die ze daarbij aan de dag leggen. Er wordt de media niets opgedrongen. Er wordt geen afbreuk gedaan aan hun 'onafhankelijkheid' bepaalde items naar eigen inzicht te coveren.
Het huidige medialandschap en de manier waarop mensen in hun informatiebehoefte voorzien plaatst zowel de media als de overheid voor problemen. Ieder moet maar in zijn eigen omgeving nagaan hoe met deze uitdaging om te gaan. Maar laten we niet oorzaak en gevolg door elkaar halen. De overheid heeft een plicht tot communicatie met de samenleving. Soms doet ze dat rechtstreeks, soms samen met de media. De media willen hun doelgroepen informeren over door hen geselecteerde onderwerpen, binnen een in eigen kring ontworpen format. Soms past de overheid daarin, soms niet. Laten we dit vaststellen en vervolgens met respect voor elkaars keuzes aan het werk gaan.
Jeroen Sprenger
donderdag 9 september 2010
Wie heeft mijn stukje kaas gepikt?
Nee, zo een zijn we niet. Maar we geven toch geen antwoord. Anders valt namelijk dat stukje kaas uit onze bek. We zijn anders. Ouderwets anders. Wat ons opvalt is dat iedereen zijn mond vol heeft over christenheid en respect en fatsoen maar niemand wat zegt over dat stukje kaas. Geen van de prominenten die zich zo druk maken heeft het over die kaas. Het was maar even nieuws dat het demissionaire kabinet Balkenende voor 3 miljard extra gaat bezuinigen. Logisch want het volk, zo zegt de minister van financiën, zal worden gespaard. Er wordt namelijk vooral bezuinigd op de kinderopvang en op de overheid zelf. Minder en goedkopere ambtenaren. En zo kom je te weten dat bezuinigen op kinderen en ambtenaren wel christelijk en fatsoenlijk is in dit land. Want daar is iedereen het kennelijk over eens: die horen er niet bij. Dat zelfde geldt ook voor alle ouderen. Door een andere toepassing van de sterftetabellen en het extrapoleren van de dagrente is een twee jaar tijd een constructie tot stand gebracht waarbij bulkend rijke pensioenfondsen de uitkeringen zullen moeten afstempelen. Logisch toch? Kennelijk horen de pensionado’s er ook niet bij. Minder kaas voor opa en oma.
En waag het niet een woord te zeggen over de zieken en zwakkeren in ons land. Die eten ons voor miljarden de kaas van het brood. En dat kan en moet dus ook kilo’s minder. Helaas is links en rechts het daar wel over eens. Ooit waren we een land van lekkere Goudse of edammer kaaskoppen, nu wachten we vol spanning op een kabinet van Scrooge en Marley.
Volgens Wilders moeten veel allochtonen het land uit. Volgens de andere politieke partijen moet iedereen het land uit. Want dat is christelijk en fatsoenlijk.
maandag 16 augustus 2010
Lekker ouderwets over de ruggen van de arbeiders
Reclame maken voor geneesmiddelen is in Nederland verboden. Daarom maakt de farmaceutische industrie graag reclame voor problemen. Waarvoor dan natuurlijk hun geneesmiddelen probaat voor een oplossing kunnen zorgen. Kennelijk werkt het. Dacht ook AON. Als je de werkgevers bang maakt worden ze klant. Dat daarbij de Nederlandse werknemer voor leugenaar moet worden uitgemaakt kan AON weinig schelen. Veel kennis van zaken over werknemers hebben ze toch niet. Employee benefits?
Al in april dit jaar viel AON op met een tendentieus persbericht over verzuim. Volgens hun Europees onderzoek bleek het verzuim in Nederland het hoogste van Europa. In kleine kring konden we ons daar vrolijk over maken: want hun cijfers klopten niet. En nu, hartje zomer, alle werknemers op vakantie, komt hun tweede bericht: Nederlandse werknemers liegen (zo noemen ze het letterlijk) over hun verzuim en jaarlijks kost dat 3 miljard euro. En weer kloppen hun cijfers niet. Speciaal voor preventiemedewerkers en voor ondernemingsraadsleden die nog weten dat ze instemmingsrecht hebben ten aanzien van maatregelen rond verzuim gaan we even rekenen. Iedereen die vijf citroenen kan tellen kan narekenen wat de employee benefits van AON waard zijn.
AON verslaat de nauwkeurigheid van de CBS-verzuimstatistieken met de mededeling dat Nederland het hoogste verzuim heeft van alle Europese landen: 4,45%. Daarnaast is de gemiddelde duur op een na het hoogst: 10 dagen. Alleen Frankrijk heeft een hogere duur: 13,5 dagen. België (7,3 dagen) en Duitsland (6,6) doen het een stuk beter. Overigens valt het met de frequentie van het verzuim in Nederland wel mee: gemiddeld 2 keer per jaar, meer dan Frankrijk (1,8) maar een stuk minder dan België (2,3) of Duitsland (2,4).
Op naar de groentewinkel! Of zullen we eerst een grapje doen? Mijn ouders vertelden wel eens dat een reiziger in New York aan de portier van zijn hotel vroeg wat zijn gemiddelde fooi was. Five dollar, Sir! En toen de reiziger hem verbaasd zelf ook vijf dollar toestopte verklaarde die portier de reiziger tot eeuwige vrind: Bedankt meneer, u bent de eerste die het gemiddelde haalt!
Gelukkig zijn er maar heel weinig Nederlandse bedrijven met een verzuimfrequentie van 2 keer per jaar. Algemeen wordt een dergelijke frequentie als alarmsignaal beschouwd. AON staat dus wat los van de werkelijkheid. En kan ook niet rekenen. Hoe hoog is het verzuim? Volgens AON per jaar 2 maal 10 (frequentie maal duur) is 20 dagen. Gedeeld door 365 dagen is dat 5,4% en niet 4,5. Dat is 20% hoger dan in werkelijkheid het geval is. En hoezo het hoogst? Dezelfde berekening levert voor Frankrijk 6,6% op. Alarmez les citoyens!
En dan het bericht van AON dat 20% van de Nederlandse werknemers bij hun laatste verzuim logen dat ze ziek waren. Tja. Gaan we op AON af dan zijn werknemers leugenaars. En hun
leidinggevenden sukkels. Wellicht bedoelen ze die 20% die ze teveel hadden berekend? En dan nog wat hogere wiskunde van AON. In april meldde AON dat het verzuim Nederland jaarlijks 10,8 miljard kost. En in juli melden ze dat de leugens van de werknemers 20% van 10,8 miljard dus 3 miljard kosten. Ai, foutje van een miljard. Gelukkig geeft AON vijf belangrijke adviezen om het verzuim te verlagen. Nog gelukkiger is dat we ze niet hoeven te noemen omdat die vijf oplossingen in elk Nederlands bedrijf sinds jaren al dagelijkse praktijk zijn.
zondag 15 augustus 2010
Het slachtoffer is de dader
Wie kaatst moet de bal verwachten.
Dialectiek van de vooruitgang? Wet van de remmende voorsprong, zal je bedoelen.
De gelegenheid maakt de dief.
Vrouwen in de top van het management? Doorbreken ze het glazen plafond? Kom op zeg, excuus-truzen zijn het.
In de billen geknepen bij het fotokopieerapparaat? Heeft u uw collega niet uitgedaagd?
U wordt gehaat? Dan zult u het er wel naar hebben gemaakt. (naar Tijl Uilenspiegel)
“De bevelhebber zei tot Tijl, op strengen toon:
- Gij wilt dus niet bekennen?... Dat is de dood, dien ge zelf zoekt ...”
“Men weigert te erkennen dat de Love Parade, nog afgezien van haar ziekelijke verschijningsvorm, ook met zonde te maken kan hebben en daarom logischerwijs ook met de oordelende en straffende God!” (Bisschop Andreas Laun over het drama van Duisburg)
Hitler op democratische manier aan de macht gekomen in Duitsland? Wat wil je ook met die ruziënde sociaaldemocraten, katholieken en communisten.
De inval van Hitler in Polen en Tsjecho-Slowakije? De weg werd geplaveid door Neville Chamberlain, in München, Peace in our time, het Verraad der vlaggen.
Hulpkonvooi voor Gaza beschoten: Turkije negeerde waarschuwingen.
Ajax verloren? Hoe kom je erbij? Ajax heeft niet gewonnen.
De eigen vrije wil van de mens? Ik hou het op predestinatie!
De winnaar heeft altijd gelijk.
De verklaring voor de afslanking van Organon in Oss is erin gelegen, dat er in Nederland maar mondjesmaat recepten worden geschreven voor nieuwe (dure) geneesmiddelen. Huisartsen zijn conservatief in het voorschrijven, ze zijn er zelfs trots op dat zij zich aan hun richtlijnen houden. En zorgverzekeraars vergoeden alleen de goedkoopste middelen. De ingreep zou wellicht niet nodig zijn geweest als er in Nederland een innovatiever klimaat was. (Hans Kortlever, directeur midden-Europa van MSD in Trouw, 9 juli 2010).
Heeft België nog steeds geen kabinet? Elk volk krijgt de regering die het verdient.
Een geheel nieuwe regering in Suriname? De oude had de band met de bevolking en het electoraat verloren.
Een minderheidskabinet? Tja, de meerderheid wilde niet anders.
Wen er maar aan:eigen schuld, dikke bult.
Jeroen Sprenger
zondag 18 juli 2010
Jezus Redt
Wat is er sinds de jaren zestig veranderd in de vrijheid van meningsuiting? Een man in Giessenburg zet Jezus redt op het dak. De gemeente vindt dat een 'buitensporigheid in het uiterlijk'. En krijgt daarin gelijk van de Raad van State.
Iedereen die in de tweede helft van de jaren zestig rechten is gaan studeren, moet ogenblikkelijk denken aan de 'cause célèbre' van de Pactolan toren naast de A1 bij Naarden. Daar prijkte de leus Nederland Ontwapent. Hier kreeg de eigenaar van de toren in hoogste instantie gelijk.
Dat er binnen de media geen historisch bewustzijn is, daar moeten we helaas maar mee leren leven. Maar dat kennelijk de Raad van State de afgelopen jaren zo ingrijpend is verjongd, dat het collectieve geheugen daar ernstig is aangetast, is zorgelijker. Op geen enkele plek wordt in het vonnis verwezen naar de zaak van Nederland Ontwapent. De wetgeving mag dan sindsdien zijn gewijzigd - zo kennen we een andere grondwet met daarin een andere formulering voor de vrijheid van meningsuiting - maar ik heb nergens gelezen dat de essentie ook is veranderd. De vrijheid van meningsuiting ging boven allerlei verordeningen over het landschapschoon. Heb ik wat gemist?
Even in kort bestek het proces over Nederland Ontwapent samengevat. De fabrikant van hoestpastilles Pactolan zet midden jaren zestig op zijn fabriekstoren Nederland Ontwapent. De fabriek staat langs de A1 ter hoogte van Naarden en valt daar dus op. We kennen nog een Koude oorlog en nog geen letterlijke vrijheid van meningsuiting. Dus de uitspraak is politiek gezien omstreden. Hoe die eraf te halen? De provincie Noord-Holland waagt een poging en verbiedt de leus op grond van de Verordening Landschapsschoon Noord-Holland. De fabrikant beroept zich op de grondwettelijke vrijheid van drukpers, waarbij burgers het recht hebben zonder voorafgaande toestemming van de overheid hun opvattingen te verspreiden. Maar ja, een toren is geen drukpers, vindt de provincie. Daar maakt de Hoge Raad in laatste instantie korte metten mee.
Blijkens de bewezenverklaring is ten deze sprake van een op een toren aangebracht opschrift, weliswaar in kapitale drukletters, maar kennelijk niet zijnde een gedrukt of geschreven stuk, doch dit maakt voor de beslissing van deze zaak reeds daarom geen verschil omdat voor toepassing van de regel dat het aanbrengen — in vorenbedoelde zin — van gedrukte of geschreven stukken niet in het algemeen mag worden verboden of van een voorafgaand verlof der overheid afhankelijk mag worden gesteld, het aanbrengen van een opschrift als het onderhavige — nu dit als middel van bekendmaking in het maatschappelijk verkeer dezelfde functie heeft als het aanbrengen van geschriften in eigenlijke zin — met het aanbrengen van gedrukte of geschreven stukken op één lijn moet worden gesteld. Art. 1 Verord. Landschapsschoon Noord-Holland mist derhalve verbindende kracht.Dit is duidelijk een uitspraak in de geest van de wet en niet naar de letter van de wet. De nieuwe grondwet is qua formulering tegemoet gekomen aan de verandering van de wijze waarop meningen kunnen worden geopenbaard. Maar het Jezus Redt-vonnis van de Raad van State valt helemaal terug op de redeneertrant van de provincie Noord-Holland in de jaren zestig. Gezien de felle discussies die zich in de huidige tijd voordoen over de vrijheid van meningsuiting is dit onbegrijpelijk. Je mag wel een mening hebben, maar die niet van de daken schreeuwen. Wie bepaalt wanneer dat het geval is? Wie bepaalt wanneer iets proportioneel is?
Er zijn politieke partijen die vinden dat de vrijheid van meningsuiting absoluut is. Zover ga ik niet. Hij is niet bedoeld om de holocaust te ontkennen, of bevolkingsgroepen te beledigen of te vernederen. Maar dat is meer een moreel oordeel. Het is niet op de allereerste plaats aan de overheid hier corrigerend op te treden. Partijen die zich te kort gedaan voelen, kunnen zelf hun mond roeren. En zo nodig bij de rechter genoegdoening zien te halen.
Deze hele affaire heeft voor Robert de Long een bijkomend voordeel. Ik had hem al lange tijd niet meer op mijn netvlies. Maar nu heeft zijn song Jezus Redt me al enige tijd in zijn ban. De boer in Giessendam zou er goed aan doen de tekst nog eens op zich te laten inwerken. Robert Long motiveerde onder deze titel zijn afscheid van religie. Als meer mensen dezelfde associatie hebben als ik, kan zijn actie materieel gezien een averechts effect hebben. Maar aan zijn vrijheid van meningsuiting wil ik niet tornen.
Jeroen Sprenger
Jezus Redt!
Toen het Christendom op aarde kwam
En ieder mens het recht ontnam
Om zo te leven als hij dacht dat het goed was
En heel de aardkorst dik bevlekt met bloed was
Werd het meteen de hoogste tijd
Dat heidenen na zware strijd
Door legers door de kerk geleidt
Van hun cultuur werden bevrijdt
Dat hield men eeuwenlang in stand
Vol liefde werd de rechterhand
Van dieven, slaven, kinderen en vrouwen
Als zij een misstap deden, afgehouwen
Men zorgde voor een schuldcomplex
Wanneer je rondliep in iets geks
Of je ten buiten ging aan sex
Je stond al snel bekend als heks
Jezus redt, Jezus redt, alle mensen opgelet
Jezus redt, Jezus redt, enkel door het gebed
Soms wordt een land vol hongersnood
Bezocht door weer zo'n vrome kloot
Die steeds dezelfde oude kool komt stoven
En roept, vanuit zijn draagstoel blijft geloven
Die zegenend naar mensen zwaait
Voor ieder lijk zijn hoofd omdraait
Elk argument van tafel maait
En steeds opnieuw de mensen paait
Al jaren gaan er stemmen op
Voor pil en voor geboortestop
Maar Rome weigert steeds om te beperken
Dat zou de zedeloosheid maar versterken
Maar kijk, men is veranderd want
Rooms-katholiek en protestant
Begonnen toch hun grip wat te verliezen
Men moest toch wel een andere koers gaan kiezen
Elk recht wordt u nog steeds betwist
En sex blijft steeds de anti-christ
Hij die door zijn orgaan slechts pist
Heeft steeds voor duizenden beslist
Jezus redt, Jezus redt, alle mensen opgelet
Jezus redt, Jezus redt, enkel door het gebed
Men was geweldig in zijn sas
Want wat ontdekte men alras
Toen men nog eens de bijbel las
Dat Jezus ook een hippie was
De wereld kraakt aan alle kant
En grote delen staan in brand
Je zou dus zeggen, helpt het onheil weren
Het gehuichel moeten wij de rug toe keren
Maar niets daarvan, vergeet het maar
Het is Boedha hier, Jahova daar
Men draaft getuigend door elkaar
En heeft de oplossing al klaar
Jezus redt, Jezus redt, alle mensen opgelet
Jezus redt, Jezus redt, enkel door het gebed
Het is maar al te waar helaas
De paus, de kerstman, sinterklaas
Ze zijn al eeuwen lang de baas
En eeuwen lang al even dwaas
Jezus redt, Jezus redt, alle mensen uit de nood
Jezus redt Jezus redt Jezus uit de goot...
Robert Long
zaterdag 3 juli 2010
Verbouwingen zonder architect of plan
Kort voor de verkiezingen heeft de Stichting van de Arbeid een compromis bereikt over de toekomst van de AOW. Daarmee lijken de sociale partners het initiatief in de sociale zekerheid weer naar zich toe hebben getrokken. In het licht van de verwachte ingrijpende bezuinigingen die elke nieuwe regeringscombinatie in petto heeft, is dat strategisch van belang. Volkskrant-journalist en al decennialang waarnemer van de arbeidsverhoudingen, Gijs Herderscheê, maakt in zijn boek “De Geldpomp” zichtbaar waar de sociale partners het in de afgelopen jaren hebben laten liggen. En biedt hen voldoende stof om onder de huidige omstandigheden de eigen rol van nieuwe impulsen te voorzien.
De ontwikkeling van de sociale zekerheid is een zoektocht naar de kwadratuur van de cirkel. Naast de weerbarstigheid van de arbeidssituaties, waarop het antwoord moet bieden, speelt ook de veelkleurigheid van de culturele verschillen in de samenleving een voorname rol. Afhankelijk van de tijdgeest trekken inzichten van liberale, christendemocratische of sociaaldemocratische snit iets meer van het laken naar zich toe. De sociale zekerheid is daardoor een lappendeken deken geworden. Het deel dat direct na de Tweede Wereldoorlog is opgebouwd kent wellicht nog het meest een herkenbaar patroon. Al kunnen vele deskundigen ook daarin haarfijn de inconsequenties aanwijzen, zoals neerlandici in de spellingregels. Maar de veranderingen die zijn nagestreefd en soms zijn aangebracht sinds het no-nonsense beleid van de kabinetten-Lubbers (1982-1994), kunnen – aldus Herderscheê – worden gekenschetst als ‘verbouwingen zonder architect of plan’. De lappendeken is er daardoor niet overzichtelijker op geworden. Hier dient zich een uitdaging aan voor de sociale partners en de vakbeweging.
Herderscheê, historicus van huis uit, neemt een lange aanloop voor hij toekomt aan zijn beschouwingen over de ingrepen in de sociale zekerheid sinds de jaren tachtig. Daardoor komt hij onder andere langs de liberaal Sam van Houten, van het bekende Kinderwetje. In de discussie met zijn partijgenoot Thorbecke, die niet zoveel ophad met staatsinvloed op de armenzorg , bepleit hij dat juist wel. “Er zijn twee wegen om het vraagstuk op te lossen: de eerste is de door mij aanbevolen tussenkomst van de wetgever, de tweede de invloed van de werkmansverenigingen. De eerste weg acht ik verkieslijk, omdat de pogingen van de werkmansverenigingen gepaard gaan met industriële strijd tegen de werkgevers en het is plichtmatig deze waar het kan te voorkomen”.
Sociale zekerheid als weg naar sociale vrede, is een regelmatig terugkerend argument in de ontwikkeling ervan. Al kan de toonzetting in de verschillende tijdsgewrichten behoorlijk verschillen. Aalberse geeft in 1919 met zijn Arbeidswet een reactie op de revolutiepoging van Troelstra. Want stel je voor dat de SDAP-voorman na de mislukking alsnog de wind in de zeilen zou krijgen. Hij bepleit ‘harmonie, waarin tegenstellingen niet door stakingen worden beslecht, maar door onderhandeling’. In de polarisatie van de jaren zeventig haalt Ad Teulings zijn neus op voor het sociaal beleid binnen grote ondernemingen als Philips. Het zou er slechts op gericht zijn op het pareren van een mogelijke socialistische revolutie.
Bij Aalberse zijn werkgevers en werknemers niet langer ‘klassentegenstanders’, maar ‘sociale partners’. Hij brengt ze samen in de Hoge Raad van de Arbeid, waardoor er geleidelijk aan een netwerk ontstaat van werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers. Herderscheê: “Dat is de stijlbreuk met de liberale negentiende eeuw.” De grondslag voor het poldermodel is daarmee, in zijn ogen, gelegd. De Wet op de CAO (1927) en de Wet op het Algemeen Verbindend Verklaren van CAO’s (1937) kunnen in het verlengde hiervan worden geplaatst. De invloed van de vakbeweging reikt daardoor verder dan de verbetering van de arbeidsvoorwaarden van de eigen leden. De eerste wet bindt namelijk alle werknemers, georganiseerd of niet, binnen een bedrijf, de tweede een hele bedrijfstak, ongeacht of de werkgevers nu bij een werkgeversorganisatie waren aangesloten of niet. “Zo zijn de cao-wetten een voorbeeld van de inkapseling in het christelijk-liberale poldermodel, waardoor klassenstrijd wordt vermeden.”
Na de Tweede Wereldoorlog zet deze lijn zich voort. Met de Stichting van de Arbeid (1945) en de Sociaal-Economische Raad (SER, 1950) reiken invloed en verantwoordelijkheden van de sociale partners over een veel breder terrein dan de arbeidsvoorwaarden. Alle aspecten van het sociaaleconomisch beleid komen aan de orde. Ondanks de naoorlogse instelling van harmonie is daarover nog volop debat. Niet alleen over de kwaliteit van de regelingen – over de hoogte van de uitkering bijvoorbeeld – maar ook over het beheer van de regelingen. In dat laatste worden de traditionele verschillen tussen de bevolkingsgroepen zichtbaar. Protestants-christelijken gaan uit van het beginsel van soevereiniteit in eigen kring. Dat gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van het individu en laat de overheid niet of nauwelijks toe. De katholieken kennen het beginsel van subsidiariteit. Ook hier is het individu dominant, maar is er in een uiterste noodzaak een rol voor de overheid weggelegd. De liberalen willen daarentegen hoe dan ook een kleine overheid, de socialisten juist een zo groot mogelijke.
Als in 1901 de Ongevallenwet wordt ingevoerd, worden de verschillen in het beheer al zichtbaar. De overheid richt daarvoor de Rijksverzekeringsbank op. Vele werkgevers vinden de wet al te zeer getuigen van ongewenste overheidsbemoeienis, de uitvoering ook nog eens aan een overheidsinstelling toe vertrouwen, is voor hen helemaal een brug te ver. Zij richten daarom Centraal Beheer op. Bij de naoorlogse opbouw van de sociale zekerheid worden de verschillende inzichten in optima forma bepleit door de één en bestreden door de ander. De sociaaldemocraten – NVV en PvdA – staan eigenlijk alleen met hun pleidooi voor uitvoering bij de overheid. Alle andere partijen willen de uitvoering in eigen hand. Zij brengen immers ook de premies voor de regelingen op. Uiteindelijk komt er een gemengd beheer, neergelegd in de Organisatiewet Sociale Verzekeringen (OSV, 1953). Daarmee lijkt de kwadratuur van de cirkel wettelijk te zijn vastgelegd.
De weerbarstige praktijk en de verschillende inzichten met betrekking tot overheidsbemoeienis, ‘medebewind’ en ‘medebeheer’ zijn met de OSV niet verdwenen. Bovendien zijn de administratiekantoren die voor de uitvoering worden opgericht, zoals de bedrijfsverenigingen, al snel min of meer zelfstandige instituties. In weerwil van de werkgevers en werknemers in de besturen. Noch de individuele ondernemer, noch de individuele werknemer, ervaart het Gemeenschappelijk Administratie Kantoor (GAK), waaraan ongeveer 20 bedrijfsverenigingen hun uitvoering hebben toevertrouwd, Sociaal Fonds Bouwnijverheid (SFB) of de bedrijfsvereniging voor de Detailhandel en Ambachten (DETAM) als iets van henzelf. Herderscheê citeert Lodewijk de Waal, die spreekt van ‘fondsbestuurders’ en ‘bondsbestuurders’ binnen de vakbeweging. En een anonieme bondsbestuurder die in de familie- en kennissenkring maar liever zwijgt over zijn bestuursfunctie binnen een bedrijfsvereniging, want dan zou je wel eens het mikpunt kunnen worden van de kritiek op het functioneren ervan. Die kritiek richt zich niet uitsluitend op verkeerde berekeningen van uitkeringen, maar ook op ‘onbegrijpelijke’ of ‘rigide’ regelingen die geen rekening houden met de flexibiliteit die van ondernemers of werknemers in de praktijk wordt gevraagd.
De discussie over de sociale zekerheid is nooit verstomd. Maar de sociale partners weten lang al te grote ingrepen af te wenden. Dat leidt binnen de kring van de bestuurders sociale zekerheid tot een zeker gevoel van onaantastbaarheid. In de jaren tachtig slaat het tij echter om. Binnen de politiek winnen de stemmen aan kracht, die zich verzetten tegen het ‘corporatisme’, tegen het bestuur dat zich te weinig gelegen laat liggen aan nieuwe geluiden uit politiek en samenleving en vooral tegen het door werkgevers en werknemers opleggen van rekeningen aan de samenleving als geheel. Zonder dat zij zich daarvoor – zoals van politici wordt gevraagd – overtuigend weten te verantwoorden. In de beeldvorming beleeft het poldermodel onder Paars, onder minister-president en oud-FNV-voorzitter Wim Kok, zijn hoogtepunt. Van uit alle hoeken van de wereld wordt ernaar gekeken. Maar tegelijkertijd wordt de invloed op het beheer van de sociale zekerheid geminimaliseerd. Het draagvlak daarvoor is inmiddels zowel in werkgevers- als in vakbewegingskring zodanig geërodeerd, dat er nog slechts symbolisch verzet wordt aangetekend. Ook hier citeert Herderscheê De Waal met zijn opmerking: “We zijn voor minder naar het Malieveld gegaan.” Als het in 2004 echt om de inhoud van sociale regelingen gaat, heeft hij meer succes.
Herderscheê bedrijft in “De Geldpomp” journalistiek in boekvorm, met alle slordigheden, fixaties en popi-taalgebruik van dien. Wim Kok is niet 23 jaar NVV/FNV-voorzitter, maar 13 jaar (1972-1985). Hans Pont was nooit voorzitter van de ABVA/Kabo. Wat hebben de brilmonturen van de sociale zekerheids bobo’s met hun opvattingen te maken? Wat doet de ‘gelijkhebberige rap’ van Lodewijk de Waal ertoe? Daar moet de lezer doorheen kijken als hij de lessen voor de toekomst eruit wil halen. Want de veranderingen van de laatste 15 jaar in de sociale zekerheid hebben de overzichtelijkheid ervan niet bevorderd. De kritiek op het UWV is niet minder dan voorheen op het GAK. Het draagvlak is niet echt toegenomen. En hoe zit het met de kosten van de uitvoering? Die zouden beduidend minder worden. Herderscheê laat de lezer ernaar raden.
Het loonstrookje is door de sociale zekerheid een onnavolgbaar rijtje geworden van onbegrijpelijke afkortingen en niet na te rekenen bedragen. Dat heeft ook het draagvlak aangetast. De vakbeweging zou er goed aan doen in de debatten over de sociale zekerheid in de nieuwe kabinetsperiode niet alleen naar de inhoud te kijken, maar ook naar de vertaling ervan op het loonstrookje. Herderscheê zou het hebben kunnen zeggen. Want impliciet beschrijft hij een geschiedenis die – hoe belangrijk ook voor individuele werknemers en werkgevers – volstrekt over hun hoofden is heen gegaan. Sociale partners moeten in hun bijdragen aan de toekomst van de sociale zekerheid proberen die aan hen terug te geven. Door de salarisslip weer leesbaar te maken.
Jeroen Sprenger
Gijs Herderscheê, De Geldpomp, Hoe Nederland de miljarden verdeelt (en er af en toe wat weglekt), Uitgeverij Balans, Amsterdam 2010
Ab Menist, pragmatisch revolutionair
In de crisisjaren voor de Tweede Wereldoorlog speelt een Amsterdamse metselaar een grote rol in de Rotterdamse arbeidersbeweging, Ab Menist. Hij is in gemeenteraad en provinciale staten actief voor de Revolutionaire Socialistische (Arbeiders) Partij, maar zijn grootste betekenis ontleent hij aan heel pragmatische hulp aan de Rotterdamse arbeiders. In de bezettingstijd duikt hij al snel onder en gaat samen met Sneevliet en enkele andere partijgenoten in het verzet. Hoewel reizend van onderduikadres naar onderduikadres wordt de groep verraden, opgepakt en uiteindelijk gezamenlijk op 13 april 1942 in Leusden gefusilleerd.
Het leven van Ab Menist is onlangs geboekstaafd door Dick de Winter. Meer nog dan een eerbetoon aan een strijdbare en moedige ‘revolutionair-socialistisch vakbondsleider, politicus en verzetsstrijder’ geeft zijn boek een goed inzicht in de vooroorlogse arbeidersbeweging links van de sociaaldemocratie (SDAP en NVV). Anno 2010, na de Tweede Kamerverkiezingen die een ongelooflijke versplintering laten zien van het politieke landschap, waarvan de oorzaak wordt gezocht bij de door de elites van de partijen in het politieke centrum ‘neglected white man’, wordt die revolutionair-socialistische arbeidersbeweging weer actueel. Niet zozeer vanwege zijn revolutionair-socialistische karakter, als wel vanwege het bestaan van een ‘klein, zeer actief stroompje in het socialistische landschap’, dat zich nationaal, noch internationaal volledig laat onderdrukken. Er blijven altijd mensen die het beslissingsrecht over hun eigen leven volledig willen overlaten aan ‘de leiding’, of die nu rechts of links is.
Ab Menist wordt in 1896 geboren in een niet-onbemiddeld Joods gezin, vader is bakker, in Amsterdam. Hij volgt een opleiding tot meubelmaker, werkt als diamantslijper en wordt, begin jaren twintig als de bouwnijverheid een enorme opleving kent, metselaar. Politiek heeft hij dan al wat scholing ondergaan via de Jongelieden Geheel Onthouders Bond (JGOB). Hij wordt geïnspireerd door het antimilitaristische standpunt, dat daarbinnen ten tijde van de Eerste Wereldoorlog wordt ontwikkeld. Dat leidt ertoe dat hij – hoewel al een jaar onder de wapenen – in 1917 alsnog dienstweigert. Hij wordt als gevolg daarvan veroordeeld tot een jaar gevangenis in Fort Spijkerboor in de Beemster. Oorlog en militarisme moeten – naar zijn mening – worden bestreden door ‘een persoonlijke daad’.
Het blijft voor Menist niet bij het dienstweigeren als zodanig, Hij is betrokken bij een solidariteitsstaking binnen het Fort en – onder het pseudoniem Maurik van Appenstein - bij de vervaardiging van een ondergronds krantje, ‘Het Daghet, Spijkerboors Nieuwsblad onder redactie van Freie Jugend’. Het krantje, dat slechts 2 maal verschijnt in een oplage van tien exemplaren, wordt met kroontjespen geschreven op het papier van de zakken die er moeten worden geplakt. Door het verblijf binnen Spijkerboor heeft hij zo enige redactionele ervaring opgedaan, die hem later goed van pas zou komen. Maar ook krijgt hij daar de kans, door tal van binnengesmokkelde boeken, een grondige studie te maken van het marxisme.
Als metselaar wordt hij lid van de bij het Nationaal Arbeids Secretariaat (NAS) aangesloten Bouwvakfederatie. Ook sluit hij zich aan bij de Communistische Partij Holland (CPH). Daarbinnen voelt hij zich al snel verwant met de inzichten van Henk Sneevliet, die zich steeds ongemakkelijker begint te voelen bij de groeiende invloed van ‘Moskou’ op de nationale communistische partijen. Die verwantschap groeit uit tot een jarenlange vriendschap, de gezinnen gaan zelfs samen op vakantie, die eindigt op de fusilladeplaats van Kamp Amersfoort. Binnen de politieke formaties waarin zij samenwerken is Sneevliet de theoreticus en visionair en Menist de pragmaticus.
Sneevliet heeft, als ze elkaar ontmoeten, al een grote internationale ervaring opgebouwd. In 1913 vertrekt hij voor enkele jaren naar Nederlands-Indië, waar hij zich inzet voor de onafhankelijkheid. Hij is onder meer betrokken bij de oprichting van een voorloper van de Indonesische communistische partij. Namens die partij komt hij in contact met de Komintern. Daarin valt hij zodanig op dat hij in 1921 – onder de naam Maring - wordt uitgezonden naar China om daar de Communistische Partij op poten te zetten. Hij scout daar Mao Zedong en zorgt ervoor dat de leiding in zijn handen wordt gelegd.
Als Sneevliet in 1924 terugkomt naar Nederland wordt hij gekozen tot voorzitter van het NAS. In diezelfde tijd – Lenin is net overleden – komt de Russische Communistische Partij meer en meer in de greep van Stalin. Die is ook voelbaar in de Komintern en heeft zijn uitstraling naar de nationale communistische organisaties. Sneevliet verzet zich daar als NAS-voorzitter tegen, gesteund door Menist, binnen de CPH en de Komintern. Hij wijst op de ‘specifiek Nederlandse omstandigheden’, op de meer dan 30-jarige traditie van het NAS als revolutionaire vakbond. Het vanuit Moskou opgedrongen geloofsartikel van ‘vakbondseenheid’, gaat daaraan - naar zijn mening - voorbij. “Het aanvaarden van deze tactiek zou tot grote verwarring en tot scheuring van het NAS leiden”. Voor het NAS zou dit het onaantrekkelijke vooruitzicht betekenen van een samengaan met het NVV, dat ze al jarenlang betitelen als ‘de grafkamers van de arbeidersbeweging’. En die het NAS, omgekeerd, had verketterd als een ‘staak-maar-raak-club’.
Als in 1927 blijkt dat de koers binnen de CPH definitief vanuit Moskou wordt beïnvloed, verlaten de NAS-ers dan ook onder leiding van Sneevliet en Menist de partij en richten zij de Revolutionair Socialistische Partij (RSP, vanaf 1935 Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij, RSAP) op. Menist, die in 1926 bezoldigd bestuurder is geworden van de Bouwvakfederatie in Rotterdam, wordt in 1931 voor de RSP verkozen in de gemeenteraad en de provinciale staten. Daarnaast is hij voorzitter van de Rotterdamse afdeling van de RSP, lid van het landelijk partijbestuur en secretaris van het Plaatselijk Arbeids Secretariaat (PAS).
Het uittreden uit de CPH, nu die onder Moskouse invloed komt, is consequent, als wordt beseft dat, in de ogen van het NAS, het NVV een verlengstuk is van de SDAP. De NVV-leiding probeert onvermoeibaar dat beeld te vermijden, maar dat laat onverlet dat vooraanstaande SDAP-ers in hun regentesk paternalisme de vakbeweging ondergeschikt achten aan de partij. De oproepen vanuit de SDAP na de mislukte stakingen van 1903 die uiteindelijk in 1905 leiden tot de oprichting van het NVV, zijn door het NAS niet beleefd als een afwijzen van anarchistische en antiparlementaire stromingen binnen het vakverbond, maar als een wens om een meer volgzame vakbeweging binnen haar invloedskring te hebben.
De verhoudingen tussen sociaaldemocraten, communisten en revolutionair-socialisten zijn geharnast, niet slechts in woorden. Menist ondervindt dat letterlijk aan den lijve. Op 18 november 1931 wordt hij door een knokploeg van de CPH vlak bij zijn huis opgewacht en in het donker onverhoeds met stoelpoten neergeknuppeld. Zijn tas wordt afgepakt en later in een tuintje teruggevonden. Menist zelf weet op handen en voeten thuis te komen.
De ideologische retoriek wordt door Menist vanaf 1936 heel duidelijk gecombineerd met zeer pragmatisch advieswerk en ondersteuning in de Algemene Werklozenbond (AWB). Daarmee kweekt Menist enorm veel goodwill onder de werklozen. Al verdwijnt het hogere doel – actieve deelname aan de arbeiderstrijd in het algemeen en werklozenstrijd in het bijzonder - niet uit het oog. Dat blijkt vooral uit het blad van de AWB, Recht voor Allen, waarvan Menist de redactie voert. De kennis van de – veelal schrijnende - situatie waarin de Rotterdamse werklozen verkeren, wordt verbonden met felle kritiek op het (a-)sociale beleid van overheid en ondernemers. Ook wordt er veel aandacht besteed aan fascisme, stalinisme en reformisme. Voor Menist bieden de kwesties die aan hem via de AWB worden voorgelegd belangrijke aanknopingspunten voor zijn raads- en statenwerk. Met de zo opgedane inzichten bestookt hij ook P.J. Oud, als hij in 1938 aantreedt als burgemeester van Rotterdam, na eerder minister van Financiën te zijn geweest in een kabinet-Colijn.
"Rotterdam is een proletarische stad. Dat proletariaat heeft uw aanpassingspolitiek als minister van Financiën, als een nodeloze kwelling beschouwd. Indien het waar is, dat gij naar Rotterdam zijt gekomen om orde op zaken te stellen, dan vindt gij in mij Uw felste bestrijder. Ik zal dan niet nalaten de Rotterdamse arbeidersklasse te mobiliseren tegen Uw beleid.”Met de bezetting gaat Menist en de top van zijn partij direct ondergronds. Men noemt zich dan Marx-Lenin-Luxemburg Front (MLL-Front, ook wel Derde Front genoemd). Ab Menist – ‘De Roode’ - is daarin de drijvende kracht bij het organisatiewerk, zoals het rekruteren van nieuwe leden. Ook levert hij veel bijdragen voor het partijblad Spartacus. Het Front is een politieke organisatie. Het werk bestaat uit het verspreiden, plakken en kalken van informatie en propaganda maken. Er is een berichtendienst, er wordt koerierswerk gedaan. Op beperkte schaal maakt het persoonsbewijzen, valse papieren en bonkaarten. Er wordt niet gedaan aan directe spionage en sabotage. Nadat een bode van Spartacus is verraden, die onder hevige martelingen doorslaat, wordt de organisatie opgerold. De aanklacht tegen Menist betreft zijn activiteiten als organisatieleider en vervaardiger van Spartacus. “Als Jood en communist is Menist een gevaarlijke agitator, die fanatiek aan de marxistische en leninistische ideeën vasthoudt en als zogenaamde arbeidersleider werkzaam wilde zijn.”
De invloed van Menist’s NAS en RSAP zet zich in 1949 voort in het Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties (OVB). Het OVB splitst zich af van de Eenheids Vak Centrale (EVC), als die steeds sterker in het vaarwater van de CPN en Moskou terecht komt. Waarmee de geschiedenis van 1927 zich lijkt te herhalen. Opnieuw laten – àvant la lettre - ‘neglected men’ hun invloed gelden, want niet iedereen is gecharmeerd van koerswijzigingen die buiten de eigen gezichtskring worden bepaald. Naast deze les leert de geschiedenis van Ab Menist dat politieke idealen verbonden moeten worden met concreet advieswerk en ondersteuning in de praktijk van alle dag. De actualiteit daarvan is voor sommige stromingen in het politieke midden weer gebleken met de verkiezingen voor de Tweede Kamer.
Jeroen Sprenger
Dick de Winter, Ab Menist, revolutionair-socialistisch vakbondsleider, politicus en verzetsstrijder, Eburon Delft, 2010.
maandag 17 mei 2010
Schelmenstreken
Thuis op mijn werkkamer hangt een heuse Opland. Maar liefst 65x50cm groot. Mijn vader kreeg het ter gelegenheid van een journalistieke onderscheiding, begin jaren zeventig. Het is ook echt een product van die tijd. “De krant is het eigendom van de Journalisten”. De journalistiek werd bedreigd door de commercie, ‘one paper cities’ doemden op aan de horizon, de nieuwe media waren nog ver weg. Het is de tijd van ‘redactiestatuten’ die de onafhankelijkheid van de journalistiek ten opzichte van de directie zou moeten waarborgen. Immers: “De krant is het eigendom van de Journalisten”.
Het was ook de tijd van de journalistieke schelmenstreken, waar ik als jonge jongen met rode oortjes naar luisterde, als mijn vader collega’s over de vloer had. Neem deze van Bert de Rijk. Hij zoekt een omroep-bobo, weet waar hij zich schuilhoudt, maar die mag niet worden gestoord. Uiteindelijk probeert hij het nog een keer en stelt zich voor met “De Rijk’s Voorlichtings Dienst”. De subtiliteit van de uitspraak gaat, zoals te verwachten is, verloren. En het contact wordt als de wiedeweerga tot stand gebracht. De verraste omroep-bobo kon er wel om lachen.
De afgelopen week (10-16 mei) heeft de vaderlandse journalistiek zichzelf aardig in de kijker gespeeld. Met het aftreden van een staatssecretaris, de vliegramp in Tripoli en het nieuwe roddelblad “Het Binnenhof” zijn alle registers open getrokken. De goedaardige schelmenstreken van 30, 40 jaar geleden verbleken erbij. Bedoelden we dit nu destijds met “De krant is het eigendom van de Journalisten”? Twee opmerkelijke zaken doen zich daarbij voor. De Telegraaf biedt zijn verontschuldigingen aan voor de weergave van een gesprekje met de enige overlevende! Dat is nog nooit gebeurd. Waarschijnlijk waren de publieksreacties in de nieuwe sociale media veel heftiger dan ze in Sjuul’s Paradijs hadden ingeschat. Want alleen daarvoor hebben ze ontzag. En in het verlengde hiervan roepen sommige verantwoordelijke journalisten, dat er een ‘code’ moet komen. Het voorstel is nog niet eens direct als ‘zelfcensuur’ weggehoond. Ook dat is opmerkelijk.
Voorspellen is moeilijk als het om de toekomst gaat. Wie had 30, 40 jaar geleden de opkomst kunnen voorzien van nieuwe media, die zo’n impact hebben, dat traditionele media in hun voortbestaan worden bedreigd? Maar wie had ook kunnen voorzien dat de journalistiek, ondanks alle getamboereer op journalistieke waarden, zo’n speelbal zou worden van de commercie? Lang heeft men zich ‘eigenaar’ gewaand van het eigen medium, terwijl ze met huid en haar werden overgeleverd aan handige jongens die wat verder keken dan de waan van de dag? Het is niet zo verwonderlijk dat de ene hoofdredacteur na de andere sneuvelt.
De bedreiging van de serieuze journalistiek komt niet van een overheid, die te nadrukkelijk zou vragen om beschaafd tegemoet getreden te worden. Die komt vanuit de journalistiek zelf, die niet goed heeft begrepen wat ‘eigendom’ betekent. Afscherming ervan is niet voldoende, als de waterspiegel stijgt. Ben benieuwd wanneer dat doordringt. En of de commotie van nu ergens toe leidt. De journalistiek staat nu eenmaal niet bekend om zijn zelfreinigend vermogen.
Jeroen Sprenger