zaterdag 3 juli 2010

Verbouwingen zonder architect of plan

Gijs Herderscheê over wijzigingen sociale zekerheid


Top Poldermodel op Prinsjesdag 2009

Kort voor de verkiezingen heeft de Stichting van de Arbeid een compromis bereikt over de toekomst van de AOW. Daarmee lijken de sociale partners het initiatief in de sociale zekerheid weer naar zich toe hebben getrokken. In het licht van de verwachte ingrijpende bezuinigingen die elke nieuwe regeringscombinatie in petto heeft, is dat strategisch van belang. Volkskrant-journalist en al decennialang waarnemer van de arbeidsverhoudingen, Gijs Herderscheê, maakt in zijn boek “De Geldpomp” zichtbaar waar de sociale partners het in de afgelopen jaren hebben laten liggen. En biedt hen voldoende stof om onder de huidige omstandigheden de eigen rol van nieuwe impulsen te voorzien.

De ontwikkeling van de sociale zekerheid is een zoektocht naar de kwadratuur van de cirkel. Naast de weerbarstigheid van de arbeidssituaties, waarop het antwoord moet bieden, speelt ook de veelkleurigheid van de culturele verschillen in de samenleving een voorname rol. Afhankelijk van de tijdgeest trekken inzichten van liberale, christendemocratische of sociaaldemocratische snit iets meer van het laken naar zich toe. De sociale zekerheid is daardoor een lappendeken deken geworden. Het deel dat direct na de Tweede Wereldoorlog is opgebouwd kent wellicht nog het meest een herkenbaar patroon. Al kunnen vele deskundigen ook daarin haarfijn de inconsequenties aanwijzen, zoals neerlandici in de spellingregels. Maar de veranderingen die zijn nagestreefd en soms zijn aangebracht sinds het no-nonsense beleid van de kabinetten-Lubbers (1982-1994), kunnen – aldus Herderscheê – worden gekenschetst als ‘verbouwingen zonder architect of plan’. De lappendeken is er daardoor niet overzichtelijker op geworden. Hier dient zich een uitdaging aan voor de sociale partners en de vakbeweging.

Herderscheê, historicus van huis uit, neemt een lange aanloop voor hij toekomt aan zijn beschouwingen over de ingrepen in de sociale zekerheid sinds de jaren tachtig. Daardoor komt hij onder andere langs de liberaal Sam van Houten, van het bekende Kinderwetje. In de discussie met zijn partijgenoot Thorbecke, die niet zoveel ophad met staatsinvloed op de armenzorg , bepleit hij dat juist wel.

“Er zijn twee wegen om het vraagstuk op te lossen: de eerste is de door mij aanbevolen tussenkomst van de wetgever, de tweede de invloed van de werkmansverenigingen. De eerste weg acht ik verkieslijk, omdat de pogingen van de werkmansverenigingen gepaard gaan met industriële strijd tegen de werkgevers en het is plichtmatig deze waar het kan te voorkomen”.

Sociale zekerheid als weg naar sociale vrede, is een regelmatig terugkerend argument in de ontwikkeling ervan. Al kan de toonzetting in de verschillende tijdsgewrichten behoorlijk verschillen. Aalberse geeft in 1919 met zijn Arbeidswet een reactie op de revolutiepoging van Troelstra. Want stel je voor dat de SDAP-voorman na de mislukking alsnog de wind in de zeilen zou krijgen. Hij bepleit ‘harmonie, waarin tegenstellingen niet door stakingen worden beslecht, maar door onderhandeling’. In de polarisatie van de jaren zeventig haalt Ad Teulings zijn neus op voor het sociaal beleid binnen grote ondernemingen als Philips. Het zou er slechts op gericht zijn op het pareren van een mogelijke socialistische revolutie.

Bij Aalberse zijn werkgevers en werknemers niet langer ‘klassentegenstanders’, maar ‘sociale partners’. Hij brengt ze samen in de Hoge Raad van de Arbeid, waardoor er geleidelijk aan een netwerk ontstaat van werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers. Herderscheê: “Dat is de stijlbreuk met de liberale negentiende eeuw.” De grondslag voor het poldermodel is daarmee, in zijn ogen, gelegd. De Wet op de CAO (1927) en de Wet op het Algemeen Verbindend Verklaren van CAO’s (1937) kunnen in het verlengde hiervan worden geplaatst. De invloed van de vakbeweging reikt daardoor verder dan de verbetering van de arbeidsvoorwaarden van de eigen leden. De eerste wet bindt namelijk alle werknemers, georganiseerd of niet, binnen een bedrijf, de tweede een hele bedrijfstak, ongeacht of de werkgevers nu bij een werkgeversorganisatie waren aangesloten of niet. “Zo zijn de cao-wetten een voorbeeld van de inkapseling in het christelijk-liberale poldermodel, waardoor klassenstrijd wordt vermeden.”

Na de Tweede Wereldoorlog zet deze lijn zich voort. Met de Stichting van de Arbeid (1945) en de Sociaal-Economische Raad (SER, 1950) reiken invloed en verantwoordelijkheden van de sociale partners over een veel breder terrein dan de arbeidsvoorwaarden. Alle aspecten van het sociaaleconomisch beleid komen aan de orde. Ondanks de naoorlogse instelling van harmonie is daarover nog volop debat. Niet alleen over de kwaliteit van de regelingen – over de hoogte van de uitkering bijvoorbeeld – maar ook over het beheer van de regelingen. In dat laatste worden de traditionele verschillen tussen de bevolkingsgroepen zichtbaar. Protestants-christelijken gaan uit van het beginsel van soevereiniteit in eigen kring. Dat gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van het individu en laat de overheid niet of nauwelijks toe. De katholieken kennen het beginsel van subsidiariteit. Ook hier is het individu dominant, maar is er in een uiterste noodzaak een rol voor de overheid weggelegd. De liberalen willen daarentegen hoe dan ook een kleine overheid, de socialisten juist een zo groot mogelijke.

Als in 1901 de Ongevallenwet wordt ingevoerd, worden de verschillen in het beheer al zichtbaar. De overheid richt daarvoor de Rijksverzekeringsbank op. Vele werkgevers vinden de wet al te zeer getuigen van ongewenste overheidsbemoeienis, de uitvoering ook nog eens aan een overheidsinstelling toe vertrouwen, is voor hen helemaal een brug te ver. Zij richten daarom Centraal Beheer op. Bij de naoorlogse opbouw van de sociale zekerheid worden de verschillende inzichten in optima forma bepleit door de één en bestreden door de ander. De sociaaldemocraten – NVV en PvdA – staan eigenlijk alleen met hun pleidooi voor uitvoering bij de overheid. Alle andere partijen willen de uitvoering in eigen hand. Zij brengen immers ook de premies voor de regelingen op. Uiteindelijk komt er een gemengd beheer, neergelegd in de Organisatiewet Sociale Verzekeringen (OSV, 1953). Daarmee lijkt de kwadratuur van de cirkel wettelijk te zijn vastgelegd.

De weerbarstige praktijk en de verschillende inzichten met betrekking tot overheidsbemoeienis, ‘medebewind’ en ‘medebeheer’ zijn met de OSV niet verdwenen. Bovendien zijn de administratiekantoren die voor de uitvoering worden opgericht, zoals de bedrijfsverenigingen, al snel min of meer zelfstandige instituties. In weerwil van de werkgevers en werknemers in de besturen. Noch de individuele ondernemer, noch de individuele werknemer, ervaart het Gemeenschappelijk Administratie Kantoor (GAK), waaraan ongeveer 20 bedrijfsverenigingen hun uitvoering hebben toevertrouwd, Sociaal Fonds Bouwnijverheid (SFB) of de bedrijfsvereniging voor de Detailhandel en Ambachten (DETAM) als iets van henzelf. Herderscheê citeert Lodewijk de Waal, die spreekt van ‘fondsbestuurders’ en ‘bondsbestuurders’ binnen de vakbeweging. En een anonieme bondsbestuurder die in de familie- en kennissenkring maar liever zwijgt over zijn bestuursfunctie binnen een bedrijfsvereniging, want dan zou je wel eens het mikpunt kunnen worden van de kritiek op het functioneren ervan. Die kritiek richt zich niet uitsluitend op verkeerde berekeningen van uitkeringen, maar ook op ‘onbegrijpelijke’ of ‘rigide’ regelingen die geen rekening houden met de flexibiliteit die van ondernemers of werknemers in de praktijk wordt gevraagd.

De discussie over de sociale zekerheid is nooit verstomd. Maar de sociale partners weten lang al te grote ingrepen af te wenden. Dat leidt binnen de kring van de bestuurders sociale zekerheid tot een zeker gevoel van onaantastbaarheid. In de jaren tachtig slaat het tij echter om. Binnen de politiek winnen de stemmen aan kracht, die zich verzetten tegen het ‘corporatisme’, tegen het bestuur dat zich te weinig gelegen laat liggen aan nieuwe geluiden uit politiek en samenleving en vooral tegen het door werkgevers en werknemers opleggen van rekeningen aan de samenleving als geheel. Zonder dat zij zich daarvoor – zoals van politici wordt gevraagd – overtuigend weten te verantwoorden. In de beeldvorming beleeft het poldermodel onder Paars, onder minister-president en oud-FNV-voorzitter Wim Kok, zijn hoogtepunt. Van uit alle hoeken van de wereld wordt ernaar gekeken. Maar tegelijkertijd wordt de invloed op het beheer van de sociale zekerheid geminimaliseerd. Het draagvlak daarvoor is inmiddels zowel in werkgevers- als in vakbewegingskring zodanig geërodeerd, dat er nog slechts symbolisch verzet wordt aangetekend. Ook hier citeert Herderscheê De Waal met zijn opmerking: “We zijn voor minder naar het Malieveld gegaan.” Als het in 2004 echt om de inhoud van sociale regelingen gaat, heeft hij meer succes.

Herderscheê bedrijft in “De Geldpomp” journalistiek in boekvorm, met alle slordigheden, fixaties en popi-taalgebruik van dien. Wim Kok is niet 23 jaar NVV/FNV-voorzitter, maar 13 jaar (1972-1985). Hans Pont was nooit voorzitter van de ABVA/Kabo. Wat hebben de brilmonturen van de sociale zekerheids bobo’s met hun opvattingen te maken? Wat doet de ‘gelijkhebberige rap’ van Lodewijk de Waal ertoe? Daar moet de lezer doorheen kijken als hij de lessen voor de toekomst eruit wil halen. Want de veranderingen van de laatste 15 jaar in de sociale zekerheid hebben de overzichtelijkheid ervan niet bevorderd. De kritiek op het UWV is niet minder dan voorheen op het GAK. Het draagvlak is niet echt toegenomen. En hoe zit het met de kosten van de uitvoering? Die zouden beduidend minder worden. Herderscheê laat de lezer ernaar raden.

Het loonstrookje is door de sociale zekerheid een onnavolgbaar rijtje geworden van onbegrijpelijke afkortingen en niet na te rekenen bedragen. Dat heeft ook het draagvlak aangetast. De vakbeweging zou er goed aan doen in de debatten over de sociale zekerheid in de nieuwe kabinetsperiode niet alleen naar de inhoud te kijken, maar ook naar de vertaling ervan op het loonstrookje. Herderscheê zou het hebben kunnen zeggen. Want impliciet beschrijft hij een geschiedenis die – hoe belangrijk ook voor individuele werknemers en werkgevers – volstrekt over hun hoofden is heen gegaan. Sociale partners moeten in hun bijdragen aan de toekomst van de sociale zekerheid proberen die aan hen terug te geven. Door de salarisslip weer leesbaar te maken.

Jeroen Sprenger

Gijs Herderscheê, De Geldpomp, Hoe Nederland de miljarden verdeelt (en er af en toe wat weglekt), Uitgeverij Balans, Amsterdam 2010

Ab Menist, pragmatisch revolutionair

In de schaduw van Henk Sneevliet

In de crisisjaren voor de Tweede Wereldoorlog speelt een Amsterdamse metselaar een grote rol in de Rotterdamse arbeidersbeweging, Ab Menist. Hij is in gemeenteraad en provinciale staten actief voor de Revolutionaire Socialistische (Arbeiders) Partij, maar zijn grootste betekenis ontleent hij aan heel pragmatische hulp aan de Rotterdamse arbeiders. In de bezettingstijd duikt hij al snel onder en gaat samen met Sneevliet en enkele andere partijgenoten in het verzet. Hoewel reizend van onderduikadres naar onderduikadres wordt de groep verraden, opgepakt en uiteindelijk gezamenlijk op 13 april 1942 in Leusden gefusilleerd.

Het leven van Ab Menist is onlangs geboekstaafd door Dick de Winter. Meer nog dan een eerbetoon aan een strijdbare en moedige ‘revolutionair-socialistisch vakbondsleider, politicus en verzetsstrijder’ geeft zijn boek een goed inzicht in de vooroorlogse arbeidersbeweging links van de sociaaldemocratie (SDAP en NVV). Anno 2010, na de Tweede Kamerverkiezingen die een ongelooflijke versplintering laten zien van het politieke landschap, waarvan de oorzaak wordt gezocht bij de door de elites van de partijen in het politieke centrum ‘neglected white man’, wordt die revolutionair-socialistische arbeidersbeweging weer actueel. Niet zozeer vanwege zijn revolutionair-socialistische karakter, als wel vanwege het bestaan van een ‘klein, zeer actief stroompje in het socialistische landschap’, dat zich nationaal, noch internationaal volledig laat onderdrukken. Er blijven altijd mensen die het beslissingsrecht over hun eigen leven volledig willen overlaten aan ‘de leiding’, of die nu rechts of links is.

Ab Menist wordt in 1896 geboren in een niet-onbemiddeld Joods gezin, vader is bakker, in Amsterdam. Hij volgt een opleiding tot meubelmaker, werkt als diamantslijper en wordt, begin jaren twintig als de bouwnijverheid een enorme opleving kent, metselaar. Politiek heeft hij dan al wat scholing ondergaan via de Jongelieden Geheel Onthouders Bond (JGOB). Hij wordt geïnspireerd door het antimilitaristische standpunt, dat daarbinnen ten tijde van de Eerste Wereldoorlog wordt ontwikkeld. Dat leidt ertoe dat hij – hoewel al een jaar onder de wapenen – in 1917 alsnog dienstweigert. Hij wordt als gevolg daarvan veroordeeld tot een jaar gevangenis in Fort Spijkerboor in de Beemster. Oorlog en militarisme moeten – naar zijn mening – worden bestreden door ‘een persoonlijke daad’.

Het blijft voor Menist niet bij het dienstweigeren als zodanig, Hij is betrokken bij een solidariteitsstaking binnen het Fort en – onder het pseudoniem Maurik van Appenstein - bij de vervaardiging van een ondergronds krantje, ‘Het Daghet, Spijkerboors Nieuwsblad onder redactie van Freie Jugend’. Het krantje, dat slechts 2 maal verschijnt in een oplage van tien exemplaren, wordt met kroontjespen geschreven op het papier van de zakken die er moeten worden geplakt. Door het verblijf binnen Spijkerboor heeft hij zo enige redactionele ervaring opgedaan, die hem later goed van pas zou komen. Maar ook krijgt hij daar de kans, door tal van binnengesmokkelde boeken, een grondige studie te maken van het marxisme.

Als metselaar wordt hij lid van de bij het Nationaal Arbeids Secretariaat (NAS) aangesloten Bouwvakfederatie. Ook sluit hij zich aan bij de Communistische Partij Holland (CPH). Daarbinnen voelt hij zich al snel verwant met de inzichten van Henk Sneevliet, die zich steeds ongemakkelijker begint te voelen bij de groeiende invloed van ‘Moskou’ op de nationale communistische partijen. Die verwantschap groeit uit tot een jarenlange vriendschap, de gezinnen gaan zelfs samen op vakantie, die eindigt op de fusilladeplaats van Kamp Amersfoort. Binnen de politieke formaties waarin zij samenwerken is Sneevliet de theoreticus en visionair en Menist de pragmaticus.

Sneevliet heeft, als ze elkaar ontmoeten, al een grote internationale ervaring opgebouwd. In 1913 vertrekt hij voor enkele jaren naar Nederlands-Indië, waar hij zich inzet voor de onafhankelijkheid. Hij is onder meer betrokken bij de oprichting van een voorloper van de Indonesische communistische partij. Namens die partij komt hij in contact met de Komintern. Daarin valt hij zodanig op dat hij in 1921 – onder de naam Maring - wordt uitgezonden naar China om daar de Communistische Partij op poten te zetten. Hij scout daar Mao Zedong en zorgt ervoor dat de leiding in zijn handen wordt gelegd.
Als Sneevliet in 1924 terugkomt naar Nederland wordt hij gekozen tot voorzitter van het NAS. In diezelfde tijd – Lenin is net overleden – komt de Russische Communistische Partij meer en meer in de greep van Stalin. Die is ook voelbaar in de Komintern en heeft zijn uitstraling naar de nationale communistische organisaties. Sneevliet verzet zich daar als NAS-voorzitter tegen, gesteund door Menist, binnen de CPH en de Komintern. Hij wijst op de ‘specifiek Nederlandse omstandigheden’, op de meer dan 30-jarige traditie van het NAS als revolutionaire vakbond. Het vanuit Moskou opgedrongen geloofsartikel van ‘vakbondseenheid’, gaat daaraan - naar zijn mening - voorbij. “Het aanvaarden van deze tactiek zou tot grote verwarring en tot scheuring van het NAS leiden”. Voor het NAS zou dit het onaantrekkelijke vooruitzicht betekenen van een samengaan met het NVV, dat ze al jarenlang betitelen als ‘de grafkamers van de arbeidersbeweging’. En die het NAS, omgekeerd, had verketterd als een ‘staak-maar-raak-club’.

Als in 1927 blijkt dat de koers binnen de CPH definitief vanuit Moskou wordt beïnvloed, verlaten de NAS-ers dan ook onder leiding van Sneevliet en Menist de partij en richten zij de Revolutionair Socialistische Partij (RSP, vanaf 1935 Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij, RSAP) op. Menist, die in 1926 bezoldigd bestuurder is geworden van de Bouwvakfederatie in Rotterdam, wordt in 1931 voor de RSP verkozen in de gemeenteraad en de provinciale staten. Daarnaast is hij voorzitter van de Rotterdamse afdeling van de RSP, lid van het landelijk partijbestuur en secretaris van het Plaatselijk Arbeids Secretariaat (PAS).

Het uittreden uit de CPH, nu die onder Moskouse invloed komt, is consequent, als wordt beseft dat, in de ogen van het NAS, het NVV een verlengstuk is van de SDAP. De NVV-leiding probeert onvermoeibaar dat beeld te vermijden, maar dat laat onverlet dat vooraanstaande SDAP-ers in hun regentesk paternalisme de vakbeweging ondergeschikt achten aan de partij. De oproepen vanuit de SDAP na de mislukte stakingen van 1903 die uiteindelijk in 1905 leiden tot de oprichting van het NVV, zijn door het NAS niet beleefd als een afwijzen van anarchistische en antiparlementaire stromingen binnen het vakverbond, maar als een wens om een meer volgzame vakbeweging binnen haar invloedskring te hebben.

De verhoudingen tussen sociaaldemocraten, communisten en revolutionair-socialisten zijn geharnast, niet slechts in woorden. Menist ondervindt dat letterlijk aan den lijve. Op 18 november 1931 wordt hij door een knokploeg van de CPH vlak bij zijn huis opgewacht en in het donker onverhoeds met stoelpoten neergeknuppeld. Zijn tas wordt afgepakt en later in een tuintje teruggevonden. Menist zelf weet op handen en voeten thuis te komen.

De ideologische retoriek wordt door Menist vanaf 1936 heel duidelijk gecombineerd met zeer pragmatisch advieswerk en ondersteuning in de Algemene Werklozenbond (AWB). Daarmee kweekt Menist enorm veel goodwill onder de werklozen. Al verdwijnt het hogere doel – actieve deelname aan de arbeiderstrijd in het algemeen en werklozenstrijd in het bijzonder - niet uit het oog. Dat blijkt vooral uit het blad van de AWB, Recht voor Allen, waarvan Menist de redactie voert. De kennis van de – veelal schrijnende - situatie waarin de Rotterdamse werklozen verkeren, wordt verbonden met felle kritiek op het (a-)sociale beleid van overheid en ondernemers. Ook wordt er veel aandacht besteed aan fascisme, stalinisme en reformisme. Voor Menist bieden de kwesties die aan hem via de AWB worden voorgelegd belangrijke aanknopingspunten voor zijn raads- en statenwerk. Met de zo opgedane inzichten bestookt hij ook P.J. Oud, als hij in 1938 aantreedt als burgemeester van Rotterdam, na eerder minister van Financiën te zijn geweest in een kabinet-Colijn.
"Rotterdam is een proletarische stad. Dat proletariaat heeft uw aanpassingspolitiek als minister van Financiën, als een nodeloze kwelling beschouwd. Indien het waar is, dat gij naar Rotterdam zijt gekomen om orde op zaken te stellen, dan vindt gij in mij Uw felste bestrijder. Ik zal dan niet nalaten de Rotterdamse arbeidersklasse te mobiliseren tegen Uw beleid.”
Met de bezetting gaat Menist en de top van zijn partij direct ondergronds. Men noemt zich dan Marx-Lenin-Luxemburg Front (MLL-Front, ook wel Derde Front genoemd). Ab Menist – ‘De Roode’ - is daarin de drijvende kracht bij het organisatiewerk, zoals het rekruteren van nieuwe leden. Ook levert hij veel bijdragen voor het partijblad Spartacus. Het Front is een politieke organisatie. Het werk bestaat uit het verspreiden, plakken en kalken van informatie en propaganda maken. Er is een berichtendienst, er wordt koerierswerk gedaan. Op beperkte schaal maakt het persoonsbewijzen, valse papieren en bonkaarten. Er wordt niet gedaan aan directe spionage en sabotage. Nadat een bode van Spartacus is verraden, die onder hevige martelingen doorslaat, wordt de organisatie opgerold. De aanklacht tegen Menist betreft zijn activiteiten als organisatieleider en vervaardiger van Spartacus. “Als Jood en communist is Menist een gevaarlijke agitator, die fanatiek aan de marxistische en leninistische ideeën vasthoudt en als zogenaamde arbeidersleider werkzaam wilde zijn.”

De invloed van Menist’s NAS en RSAP zet zich in 1949 voort in het Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties (OVB). Het OVB splitst zich af van de Eenheids Vak Centrale (EVC), als die steeds sterker in het vaarwater van de CPN en Moskou terecht komt. Waarmee de geschiedenis van 1927 zich lijkt te herhalen. Opnieuw laten – àvant la lettre - ‘neglected men’ hun invloed gelden, want niet iedereen is gecharmeerd van koerswijzigingen die buiten de eigen gezichtskring worden bepaald. Naast deze les leert de geschiedenis van Ab Menist dat politieke idealen verbonden moeten worden met concreet advieswerk en ondersteuning in de praktijk van alle dag. De actualiteit daarvan is voor sommige stromingen in het politieke midden weer gebleken met de verkiezingen voor de Tweede Kamer.

Jeroen Sprenger

Dick de Winter, Ab Menist, revolutionair-socialistisch vakbondsleider, politicus en verzetsstrijder, Eburon Delft, 2010.

maandag 17 mei 2010

Schelmenstreken


Thuis op mijn werkkamer hangt een heuse Opland. Maar liefst 65x50cm groot. Mijn vader kreeg het ter gelegenheid van een journalistieke onderscheiding, begin jaren zeventig. Het is ook echt een product van die tijd. “De krant is het eigendom van de Journalisten”. De journalistiek werd bedreigd door de commercie, ‘one paper cities’ doemden op aan de horizon, de nieuwe media waren nog ver weg. Het is de tijd van ‘redactiestatuten’ die de onafhankelijkheid van de journalistiek ten opzichte van de directie zou moeten waarborgen. Immers: “De krant is het eigendom van de Journalisten”.
Het was ook de tijd van de journalistieke schelmenstreken, waar ik als jonge jongen met rode oortjes naar luisterde, als mijn vader collega’s over de vloer had. Neem deze van Bert de Rijk. Hij zoekt een omroep-bobo, weet waar hij zich schuilhoudt, maar die mag niet worden gestoord. Uiteindelijk probeert hij het nog een keer en stelt zich voor met “De Rijk’s Voorlichtings Dienst”. De subtiliteit van de uitspraak gaat, zoals te verwachten is, verloren. En het contact wordt als de wiedeweerga tot stand gebracht. De verraste omroep-bobo kon er wel om lachen.
De afgelopen week (10-16 mei) heeft de vaderlandse journalistiek zichzelf aardig in de kijker gespeeld. Met het aftreden van een staatssecretaris, de vliegramp in Tripoli en het nieuwe roddelblad “Het Binnenhof” zijn alle registers open getrokken. De goedaardige schelmenstreken van 30, 40 jaar geleden verbleken erbij. Bedoelden we dit nu destijds met “De krant is het eigendom van de Journalisten”? Twee opmerkelijke zaken doen zich daarbij voor. De Telegraaf biedt zijn verontschuldigingen aan voor de weergave van een gesprekje met de enige overlevende! Dat is nog nooit gebeurd. Waarschijnlijk waren de publieksreacties in de nieuwe sociale media veel heftiger dan ze in Sjuul’s Paradijs hadden ingeschat. Want alleen daarvoor hebben ze ontzag. En in het verlengde hiervan roepen sommige verantwoordelijke journalisten, dat er een ‘code’ moet komen. Het voorstel is nog niet eens direct als ‘zelfcensuur’ weggehoond. Ook dat is opmerkelijk.
Voorspellen is moeilijk als het om de toekomst gaat. Wie had 30, 40 jaar geleden de opkomst kunnen voorzien van nieuwe media, die zo’n impact hebben, dat traditionele media in hun voortbestaan worden bedreigd? Maar wie had ook kunnen voorzien dat de journalistiek, ondanks alle getamboereer op journalistieke waarden, zo’n speelbal zou worden van de commercie? Lang heeft men zich ‘eigenaar’ gewaand van het eigen medium, terwijl ze met huid en haar werden overgeleverd aan handige jongens die wat verder keken dan de waan van de dag? Het is niet zo verwonderlijk dat de ene hoofdredacteur na de andere sneuvelt.
De bedreiging van de serieuze journalistiek komt niet van een overheid, die te nadrukkelijk zou vragen om beschaafd tegemoet getreden te worden. Die komt vanuit de journalistiek zelf, die niet goed heeft begrepen wat ‘eigendom’ betekent. Afscherming ervan is niet voldoende, als de waterspiegel stijgt. Ben benieuwd wanneer dat doordringt. En of de commotie van nu ergens toe leidt. De journalistiek staat nu eenmaal niet bekend om zijn zelfreinigend vermogen.
Jeroen Sprenger

zondag 21 maart 2010

Leren van apen en barbaren

Op het moment dat ik dit schrijf is de rechtszaak tegen Wilders begonnen en op het moment dat u dit leest zullen de kranten er wel vol van staan. Nou wil ik me daar niet in mengen, maar wel signaleren dat wereldberoemde geleerden het tegenwoordig nodig vinden in te gaan op ons mensbeeld en met name ons beeld van andere mensen dan wijzelf. Dat is ook in onze arbeidswereld van belang. Zijn werknemers meer dan objecten die moeten worden beschermd? Waarom moeten leidinggevenden werknemers veel-eisend helpen bij het veranderen van hun keuzegedrag bij gezondheidsklachten en verzuim? Kunnen ze dat niet zelf? En wat betekent het dat de overheid een arbeidsinspectie heeft ingericht om werkgevers achter de broek te zitten? Kunnen die zelf niet bedenken wat gezond presteren is? Kan dat niet anders? Ja dus. De Amerikaanse Nederlander Frans de Waal vond het tijd om een schitterend boek te schrijven, “Tijd voor Empathie”, waarin hij met een schat aan onderzoek, verhalen en anekdotes bewijst dat onze voorouders, diverse soorten apen, alleen maar konden en kunnen overleven door empathie en respect voor anderen dan zijzelf. Met de duidelijke boodschap: zonder begrip voor de ander gaat het niet goed met ons mensen. De onder geleerden even bekende professor Siep Stuurman heeft zijn meest recente boek, waarschijnlijk zijn magnum opus, getiteld en gewijd aan “De uitvinding van de mensheid”. Hij laat daarin een lange stoet van filosofen voorbijtrekken, met als startpunt het vroegste Chinese keizerrijk, die, ieder in hun eigen tijd, het negatieve beeld van andere volken vervingen door relatief begrip.
De truc was dat de slimste geleerden van beiden kanten, de beschaafde en de barbaarse, er in slaagden in de huid van de ander te kruipen en daarna hun meningen bijstelden over andere mensen dan zij zelf. Ging het in vroeger eeuwen om de tegenstelling tussen stedelingen en nomaden, de laatste eeuw is er de onderlinge wrijving tussen stedelingen en het platteland. De maatschappelijke spanningen waar wij nu mee te maken hebben worden deels veroorzaakt door een wereldwijde trek van mensen naar stedelijke gebieden. Die brengen andere gedachten en gewoonten mee. We zullen wel even moeten weten, wegen, werken, waken en wachten totdat er een prettig gemixte cultuur ontstaat. Nu kan je apen en mensen en plattelanders en stadsmensen niet zomaar vergelijken met werknemers en werkgevers.
Maar er is wel een parallel. En je kan er ook van leren voor je eigen praktijk. Kijk

eens naar het verschil in het mensbeeld van de RI&E en de VBBA (of het MTO). Bij de RI&E mogen werknemers wat zeggen waarna deskundigen uitmaken wat het beste voor hen is. Achter de werkbelevingsonderzoeken zit de visie dat werknemers zelf meer te vertellen moeten hebben over hun eigen werk. Maar ergens zijn we dat beeld kwijtgeraakt. Wie weet er nog raad met een VBBA? Veel verder dan de opportunistische opdracht dat leidinggevenden de uitslagen ervan met hun werknemers moeten bespreken komen we niet. Resultaten blijven uit. Kan dat niet anders? Heel interessant is dat bij grote bedrijven als Google, Achmea en de Rabobank met groot succes geëxperimenteerd wordt met het “nieuwe werken”. De werkgever presenteert zijn ambities en laat het aan de werknemers zelf over hoe ze dat invullen. Alleen of samen. Thuis of op het bedrijf. Met zelf bedachte wensen over middelen, faciliteiten, opleidingen en werkverhoudingen. En vooralsnog werkt het als een trein. Mensen blij, bazen blij. Wat is het mensbeeld dat daar achter zit? Er is geen boven of onder meer. Geen ik en de ander. Of, zoals De Waal en Stuurman zeggen: we zijn gewoon apen die weten dat we elkaar moeten respecteren en moeten samenwerken om verder te komen. Toch nog evolutie in arboland……

zondag 25 oktober 2009

De nieuwe architectuur is een bron van problemen

Bij de zoveelste ramkraak op het Lambertus Zijlplein in Amsterdam-West (buit drie pakjes sigaretten) ontstond meteen weer een locale de discussie over karakter en landsaard van de daders. Een treurige discussie waar we niet aan mee willen doen en als alternatief krijg ik de neiging naar iets anders te kijken: de architectuur van de arbeiderswijken. Hoe komt het dat juist op een terrein waarin Nederland wereldwijd naam heeft gemaakt zoveel fout is gegaan? Wat is er mooier dan de Diamantbuurt in Amsterdam of de woningcorporatie aan de Zaanstraat met het wereldberoemde postkantoortje dat nu een museum is geworden? Beiden gebouwd door Michel de Klerk, die ook het Scheepvaarthuis in Amsterdam heeft ontworpen. Hoe komt het dat Nieuw-West in Amsterdam zo’n slechte naam heeft terwijl het toch bedacht en gebouwd is door wereldberoemde mensen als Van Eesteren, Dudok en Bakema? En hoe komt het dat Lelystad en Almere nooit wat zullen worden terwijl Rem Koolhaas er zijn grande signature onder heeft gezet? Ergens is iets fout gegaan. Uiteraard zonder dat het de bedoeling was. Wie de foto’s nog kent van de arbeiderswoningen aan het begin van de twintigste eeuw kan zich voorstellen dat iedereen blij opsprong bij de pogingen daar verbetering in te brengen.







Kelderwoningen in Amsterdam


Arbeiders hadden recht op ruimte, rust en lucht. De beste architecten werkten samen ter verheffing van de arbeidersklasse. De eerste arbeidersparadijzen in Amsterdam Noord werden luid toegejuicht. Michel de Klerk ging nog verder: zijn Amsterdamse school toont in al haar glorie het vakmanschap van de arbeiders zelf.


                    Het Schip van architect De Klerk in Amsterdam, arbeidersparadijs en arbeiderstrots

Nu nog komen Japanners, Amerikanen en Australische fans en studenten zijn werk bezoeken. En wie het boekje Op de golven van de stad (uitgeverij museum Het Schip, drie fietsroutes) aanschaft weet weer waarom. Maar waar en wanneer is het misgegaan? Michel de Klerk zelf gaf een eerste antwoord. Kort na de realisatie van de Diamantbuurt pleegde hij zelfmoord, heel teleurgesteld in wat we nu ook weer kennen: de voortdurende bezuinigingsdruk op mooie ideeën. Zijn gevels zijn weergaloos, de huizen van binnen te kaal, te donker en te klein. Om dezelfde reden was geen van de architecten die Nieuw West in Amsterdam hebben gebouwd tevreden met het resultaat. Te karig qua uitvoering. Maar intussen was er wel nog iets anders gebeurd. Waar De Klerk er tenminste in slaagde het vakmanschap van de bouwvakkers ten volle te benutten waren zijn opvolgers gegrepen door het nieuwe bouwen en het functionalisme. Vanuit de meest goede bedoelingen streefden ze naar industriële bouw en de scheiding van wonen en werken. Sindsdien zijn arbeidersflats geen toonbeeld van vakmanschap maar, ontdaan van elke smeuïgheid, toonbeelden van functionele eentonigheid. Wereldwijd is het Seagramgebouw van Mies van der Rohe het voorbeeld.


Het beroemdste en vroegste voorbeeld van zakelijk en functioneel bouwen: het PANAM/Seagramgebouw van Mies von der Rohe

Rust, groen, beton en goedkoop. De paradox is dat juist daar het probleem zit. Binnen de ring van Amsterdam zijn er aan het eind van elke straat wel een aantal cafés, restaurants, winkels en bedrijven. Daarbuiten is vooral rust gepland. En dat is nu precies wat een stad niet hebben moet. In de functioneel bedachte buitenwijken vertrekt ‘s ochtends iedereen die werk heeft en de rest verveelt zich te pletter. De hangjongeren zijn niet het gevolg van karakter of landsaard maar van de architectonische structuur van hun wijk. In heel nieuw-west zijn er drie winkelscentra en de rest is wonen. Oorverdovend saai wonen. Wie niet werkt die hangt. Ooit wel eens gelet op de aantrekkelijkheid van die hangplekken? Die is er niet. Het probleem zit in de wijk zelf en niet zonder meer in haar bewoners. Het huidig streven in Amsterdam naar verdichting in de buitenwijken en zelfs binnen de ring brengt, als werk, plezier en wonen niet opnieuw gemengd worden, meer problemen met zich mee dan het oplost. Ijburg is nu al een een beetje griezelig aan het worden. Het lijkt me dat de uitvinding van het flatgebouw de bron is van veel ellende. Le Corbusier, de feitelijke uitvinder, was nog van mening dat de begane grond onder een flatgebouw niet bebouwd moest worden. Zijn flats stonden op pootjes. De grond en de straat zijn in zijn visie eigendom van de mensen. Onder de stenen ruimten moest er sociale ruimte zijn. Uiteraard zijn die pootjes later wegbezuingd. Dat scheelt weer woningen. En weg was de sociale ruimte. In flats worden de mensen te dicht op elkaar geklonterd terwijl de buitenruimte zijn sociale functie en sociale controle kwijt is. Hangen is het antwoord. Uiteraard zijn we nu maar al te bekend met dat fenomeen, maar de oplossing ervoor is desastreus en zal de problemen nog vergroten. In vrijwel alle nieuwe binnensteedse Vinexwijken wordt lager gebouwd maar krijgen alle huizen extra ommuring in steen of ijzer. Sommige vinexwijkjes worden zelfs expliciet als fort gebouwd. De sociale ruimte wordt niet opnieuw ingenomen. Integendeel, de bewoners worden door extra muren tegen de buitenruimte beschermd. In Amsterdam is Vrijburcht daarvan het meest bejubelde voorbeeld.


Vrijburcht in Amsterdam: sociaal, met hekken en muren er om heen.

In essentie is Vrijburcht een uniek sociaal project van tegen de honderd woningen, met een gedeelde binnentuin, een theater, gezamenlijke logeerkamers voor gasten, een eigen café, restaurant en wat niet al. Maar wel met muren en hekken volstrekt afgesloten van de buitenwereld. Dat idee van architect De Haan, die er zelf blij is gaan wonen, vindt steeds meer navolging. In de door groen afgesloten miniwijkjes in Lelystad en Almere, in de letterlijk met hoge muren omgeven vinex-wijken tussen Den Haag en Amsterdam, in de nieuwbouw in Nieuw West. De privé-ruimte wordt steeds beter, de buitenruimte wordt aan zijn lot overgelaten. Of anders gezegd: sociaal tot aan de voordeur. Asocialer dan ooit daar buiten. Niet de landsaard maar het gebrek aan sociaal denken binnen de architectuur wordt ons grootste probleem.

zondag 11 oktober 2009

Schotten in het denken over arbeid

In mijn dagelijks leven houd ik me bezig met mens en werk. Ziekteverzuim, motivatie, werkdruk, organisatieadvies: u vraagt en wij draaien. Maar periodiek zet ik de boel even stil. Zo af en toe ga ik een dag of wat achter de computer zitten om te kijken waar mijn collega’s mee bezig zijn. Zo blijf je bij. De centrale vraag is dan: waar denken ze dat we arbeid in ons land heen gaan (of zouden kunnen of moeten gaan)? Wat zijn hun ervaringen? En waar denken en schrijven ze over? Typisch een vakantiewerkje. Maar wel nodig, want anders hol je alleen maar achter jezelf en de trend in je eigen bedrijven aan.

Deze keer had ik geluk. Bij diverse vaktijdschriften vonden de redacties het nodig om overzichten te plaatsen van 25 jaar managementtheorie, 25 jaar arbeidspsychologie en 25 jaar arbeidssociologie.

In de eerste plaats valt op hoe welwillend we in Nederland staan tegenover arbeid. En niet alleen daar. Vanuit een zg Rijnlandsmodel zijn Nederland, Duitsland en Zweden geïnteresseerd in wat mensen beweegt. En wat hen tegenzit en hoe dat te verhelpen is. Wist u dat in Zweden in de arbeidspsychologie meer dan 50 procent van de artikelen over stress gaat? Heel interessant en nuttig, maar….er zijn toch wel wat meer onderwerpen van belang.

Dat valt meteen op als je kijkt naar het overzicht van de thema’s die in Engelse en Amerikaanse literatuur wordt behandeld. In die landen overheerst het zg Anglicaanse model wat resulteert in vooral veel artikelen over de thema’s leiderschap en selectie van personeel. Heel zwart-wit gezegd: bij ons gaat de belangstelling uit naar wie het werk doet en daar lijkt de baas de baas en wie diens spoor niet volgt is niet langer welkom dan wel wordt niet eens aangenomen. Bij de Rijnlanders staan vakmanschap, innovatie, samenwerking en lange termijn centraal, bij de Engelandvaarders is de markt de plek waarin op korte termijn winst, status en bonussen te behalen zijn voor topleiders. Veel van onze huidige problemen zijn te herleiden op de triomfantelijke intocht van het Anglicaanse model in onze contreien. Uiteraard is het u en mij bekend dat die anglicaanse visie geleid heeft tot de kredietcrisis. Een goede stelling kan zijn dat het ook heeft geleid tot de teloorgang van de PvdA en de opkomst van ontevredenheid bij werknemers. Maar dat wist u al en in elk geval heb ik dat u al eens gemeld. Maak je een kwadrant van enerzijds de twee bestaande groepen werknemers, de leunende werknemers en de berekenende jobhoppers, en anderzijds, de Rijnlandse en Anglicaanse werkgevers, dan is het ook duidelijk dat we nog veel ongenoegen zullen beleven in dit land. Elk van deze vier groepen kan niet overweg met twee van de andere groepen. Dat de Nederlandse werknemer ontevreden is (gemaakt) is bekend. Maar de strijd tussen deze twee modellen is ook slecht voor de werkgevers. Enkele weken geleden werd bijvoorbeeld bekend dat 40% van de grote bedrijven wel eens managers heeft moeten ontslaan omdat die alleen voor eigen gewin bezig waren en zich weinig gelegen lieten aan zowel de werknemers als het bedrijf waar ze voor werkten. Ook de twee groepen bedrijven kunnen niet met elkaar overweg. Zo zijn de brave bedrijven PCM en de Hema opgegeten en kaalgevreten door Anglicaanse collega’s.

Maar ik was nog niet uitgelezen in de vakbladen. Ook binnen ons Rijnlandje blijken we elkaar niet te begrijpen. Voor zover de arbeidssociologische en arbeidspsychologische onderzoeksresultaten in de managementbladen terecht komen worden deze vrijwel uitsluitend op hun bedrijfskundige effecten beoordeeld. En andersom komen in de sociale vaktijdschriften de bedrijfskundige argumenten in het geheel niet aan de orde. Wetenschap en bedrijfsleven leven in hun eigen wereldje en hanteren andere criteria. De betekenis van het woord “bedrijfsleven” moet daarbij nog eens worden gehalveerd: over ondernemingsraden en zeggenschap in relatie met werk wordt al tien jaar nauwelijks nog geschreven.

En zelfs het woord “geschreven” moet beperkt worden uitgelegd. Het betekent bijvoorbeeld niet dat wat geschreven wordt ook wordt gelezen. Het aantal politici en werkgeversvertegenwoordigers dat zich bezig houdt met werk is nog geen kwart van dat van tien jaar geleden. Zo ontbreekt in de discussie over de pensioengerechtigde leeftijd niet de kennis dat de mensen 10 jaar langer leven maar wel dat ze maar anderhalf jaar langer gezond zijn. De werkgevers lijken te sturen op de komt van de rollatorwerknemer. Stellen ze daar geen prijs op dan wordt alleen de AOW vervangen door de WW. Evenzo ontbreekt de kennis dat nog steeds 25% van de mannen voor zijn vijfenzestigste overlijdt. Een direct gevolg van het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd is daarom een forse toename van oudere alleenstaande vrouwen in de bijstand.

Vincent Vrooland

zondag 4 oktober 2009

Karaktermoord is in

Er schijnt iets met Ab Osterhaus te zijn. Ik weet niet wat - iets met aandelen, met een BV’tje? - maar waarschijnlijk heeft hij zakelijk belang bij zijn griepadviezen. Er schijnt iets met Gerd Leers te zijn. Weet niet precies wat – iets met een tweede huisje in Bulgarije? – maar aan de schone handen van deze integere bestuurder zitten waarschijnlijk toch wel wat smetjes. Er schijnt iets met Willem-Alexander te zijn. Weet niet precies wat – iets met een strandhuisje in Mozambique? – maar moet die nu onze nieuwe koning worden? De kranten staan er vol van, wat zeg ik, alle media berichten erover. Er moet toch wel iets aan de hand zijn. Want waar rook is, is vuur!

Er waart een golf van karaktermoorden over ons land. Nog voor er deugdelijk onderzoek is gedaan, zijn de oordelen al geveld. En als het aan velen ligt, de vonnissen al voltrokken. Want laten we wel wezen, Barbertje zal hangen. Zoals eerder geruchtenvorming zelfs dat verhaal van Multatuli slechts verkracht heeft weten over te brengen.

GERECHTSDIENAAR.
Mynheer de rechter, daar is de man die Barbertje vermoord heeft.
RECHTER.
Die man moet hangen. Hoe heeft hy dat aangelegd?
GERECHTSDIENAAR.
Hy heeft haar in kleine stukjes gesneden, en ingezouten.
RECHTER.
Daaraan heeft hy zeer verkeerd gedaan. Hy moet hangen.
LOTHARIO.
Rechter, ik heb Barbertje niet vermoord! Ik heb haar gevoed en gekleed en verzorgd. Er zyn getuigen die verklaren zullen dat ik 'n goed mensch ben, en geen moordenaar.
RECHTER.
Man, ge moet hangen! Ge verzwaart uw misdaad door eigenwaan. Het past niet aan iemand die... van iets beschuldigd is, zich voor 'n goed mensch te houden.
LOTHARIO.
Maar, rechter, er zyn getuigen die het zullen bevestigen. En daar ik nu beschuldigd ben van moord...
RECHTER.
Ge moet hangen! Ge hebt Barbertje stukgesneden, ingezouten, en zyt ingenomen met uzelf... drie kapitale delikten! Wie zyt ge, vrouwtje?
VROUWTJE.
Ik ben Barbertje.
LOTHARIO.
Goddank! Rechter, ge ziet dat ik haar niet vermoord heb!
RECHTER.
Hm... ja...zoo! Maar het inzouten?
BARBERTJE.
Neen, rechter, hy heeft me niet ingezouten. Hy heeft my integendeel veel goeds gedaan. Hy is 'n edel mensch!
LOTHARIO.
Ge hoort het, rechter, ze zegt dat ik 'n goed mensch ben.
RECHTER.
Hm... het derde punt blyft dus bestaan. Gerechtsdienaar, voer dien man weg, hy moet hangen. Hy is schuldig aan eigenwaan. Griffier, citeer in de praemissen de jurisprudentie van Lessing's patriarch.

Karaktermoord is niet nieuw. Ik waag me niet aan een historische verhandeling. Want dan kan ik beginnen bij alle religies, die hun gelovigen het juiste pad alleen wisten te wijzen door te dreigen met de hel en verdoemenis waaraan heidenen en afvalligen ten slachtoffer zouden vallen. Roep daarom slechts in herinnering Wouter Buikhuizen die door Piet Grijs flink in de vuile wind is geplaatst. Criminaliteit mocht niet voortkomen uit ‘individuele en aangeboren afwijkingen’ (Buikhuizen), maar moest voortkomen uit de verrotte kapitalistische maatschappij (Grijs). Wat er ook van de toonzetting gevonden mag worden, er zat een scherp inhoudelijk meningsverschil achter.

Politici wisten er door de jaren heen ook aardig weg mee. In alle toonaarden werden doemscenario’s geschilderd als de andere politieke partij aan de macht zou komen. Dus stem nu maar veilig op mij, was de boodschap. Pim Fortuyn heeft daaraan effectief een einde gemaakt. Alle aanvallen op hem vatte hij samen onder de term ‘demonisering’ en niemand durfde hem vervolgens nog inhoudelijk aan te pakken. Geert Wilders komt er ook eind mee, al doet hij dat vaak door bij het debat weg te blijven. Nu mag er nog alleen op allochtonen in het algemeen en Marokkanen in het bijzonder karaktermoord in de vorm van demonisering worden gepleegd.

De recente golf van karaktermoorden kent echter een andere achtergrond. De enorme concurrentiestrijd tussen de media en de doodsnood van de dagbladen. Met als instrument de onderzoeksjournalistiek. En onzekere politici als medeplichtigen.

Er is niets op tegen de achtergronden van misstanden in de samenleving aan een scrutineus onderzoek te onderwerpen. En iedereen die iets verkeerds doet, moet maar weten dat het risico van tegen de lamp lopen reëel is. Maar dat is wat anders dan in het wilde weg met hagel te gaan schieten in de hoop dat je iets raakt. En allerhande beschuldigingen te uiten zonder de context goed in beeld te hebben. De stelregel dat je een sappig verhaal niet kapot moet checken, lijkt het nu in de journalistiek gewonnen te hebben.

Wie komt er nog voor de rechtstaat op? Wie voor de fatsoensregel dat je pas veroordeeld bent als je langs een zorgvuldig proces schuldig bent bevonden? Media niet, en politici lijken er ook geen zin meer in te hebben. Zij veroordelen ook steeds sneller bepaalde ‘misstanden’ nog voor er een zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgehad. De media verwijzen voor klachten naar de Raad voor de Journalistiek, waar ze zelf geen enkel respect voor hebben. Of naar hun Ombudsman. Volg die van de Volkskrant op de voet. Maar na een kritische start doet hij ook niets anders meer dan de loftrompet van de hedendaagse (Volkskrant-)journalistiek te steken. Onderzoeksjournalistiek brengt ons enorm veel goeds. En als er dan eens een foutje moet worden vastgesteld, komt hij met het ‘alles overtuigende argument’ dat er toch ook veel goed is gegaan. Zelfs de schaamlapjes van de journalistiek zijn niet meer wat ze zijn geweest.

De dagbladen willen linksom of rechtsom steun van de overheid om hun rol van ‘onmisbare pijler onder de democratie’ (Trouw)te kunnen vervullen. Zouden ze hun lezers niet van deze rol moeten overtuigen? In plaats van hun hand bij de overheid op te houden? Voor mensen die gewoon naar eer en geweten hun werk willen doen – en zo een onmisbare pijler vormen bij de instandhouding van samenleving en democratie – geldt slechts het consigne, zolang de concurrentiestrijd van de media aanhoudt: wordt geen lieveling van de media. Voordat je het weet ben je veroordeeld door hun eigenwaan. Het kan namelijk nog wel even duren voordat zij, op grond van die eigenwaan, door hun rechter, het publiek, worden veroordeeld.

Jeroen Sprenger